maandag 13 juli 2020

Woonsituaties & ooievaars

Er hangt in mijn huis een raar chemisch luchtje. Vermoedelijk gebruikt om oud cement los te boren. Wat een geluk dat ik vrijdagochtend hier vertrok naar  de boerderij. Want voor en achter zijn alle voegen los getrild en bij thuiskomst hing er een grijze waas om het hele huis en op de aarde en de planten in de tuin. En dan krijg je echt een perspectiefwisseling: ineens vond ik mijn huis binnen een hol vol rommel, ik dacht even: alles eruit, zo weinig mogelijk erin!

Dat komt ook van een weekend op de boerderij, omdat dit mij altijd in een kloosterstemming brengt. Het is er ruim, een moestuin waarin ik vanzelf onkruid ga wieden, genietend van de kleur en vormen van de gewassen, er vloog een Atalanta-vlinder met mij mee, een grote zonnebloem bloeide al, overal Oost-Indische kers en in de kas was het bij een regenbuitje en kou behaaglijk toeven terwijl ik een stripboek las. Zoals in een tent: kamperen zal ik dit jaar niet mee gaan maken waarschijnlijk, het gekletter van regen zo vlakbij, zoals ook op Bali op het terras. In plaats van de geur van vruchtbare aarde, was er hier de geur van basilicumplanten en die typische doordringende tomatengeur, waarbij ik altijd denk aan nachtschade en bloedrood.

De grootste attractie waren de ooievaars die ik pas na een dag ontdekte. Ik had ze al twee keer laag zien overvliegen, maar zag geen nest. Die ooievaren hadden een paar jaar geleden uit zichzelf een nest gebouwd halverwege een door een storm gebroken populier. Het jaar erop was de hoogte een stuk gezakt, de stomp was over, maar ze kwamen toch terug en bouwden daar hun nest op. Maar nu keek ik naar de populierenrij en zag geen stomp meer. Ik dacht: nog even van het uitzicht genieten voordat ik ga koken en toen hoorde ik het klokkende geluid van een ooievaar, tóch uit die richting. Ik pakte de verrekijker erbij en warempel: de stomp was nog lager gezakt, stak net boven de struiken uit en daar stonden twee ooievaars.

Ze stonden in de steeds rozer wordende avondschemering, eerst stil naast elkaar. En toen begonnen ze in elkaars verentooi te pikken net hun lange snavels, tegen elkaar aan te schuren, de lange halzen rondom elkaar... het keek wel een liefdesdans. Al dagen kijk ik naar de opspringende zalmen en de beren die erop jagen bij de rivier en waterval bij een rivier in Alaska, maar nu keek ik écht ‘live’, buiten met een zware verrekijker in beide handen. Ik vergat de tijd en keek totdat de schemer bijna donker was, een soort van celebratie op het leven en pas rond half elf kookte ik mijn spaghetti. 

Ook de fietstocht naar huis was heel aangenaam, iets meer alleen maar bergje afwaarts en niet het vals-plat, zoals dat dan heet, van de heenweg. Het is toch net buitenland, met uitzicht op stuwwallen, langs maisvelden en koren, door het bos en plukjes heide. En dan kom je steeds meer bij de stad en dan vereng je je blik weer naar huizen, stoplichten, zebrapaden, voorrang krijgen of verlenen, een  weg met auto’s en het fietspad ernaast.

En hier thuis moet ik terug naar het India-perspectief: overal rommelig en barstensvol, maar wel piepkleine deelwereldjes bouwend, met godenbeelden tussen de wirwar van elektriciteitsdraden boven een computer, afval en een rondstruinende koe vlak voor de tempelingang, enzovoort. Ik ruik wel veel de liever natuurlijke, organische luchten van India, dan dit vreemde chemische luchtje van nu. 
Ik tel wel bijna twintig mussen in de toppen van de bamboe midden in mijn jungletuin en ze zijn stil. Zouden ze ook last van die geur hebben in hun nesten tegen de zijkant van het huis?