Ik zat door het gat van een deken, die ik tot en met mijn hoofd om mij heen had geslagen te kijken naar de sterrenhemel. Tot nu toe heb ik de Grote Beer nog niet gezien, maar nu heb ik het vermoeden dat de grote eik pal voor mij, het uitzicht brak. De boom wordt nu kaler en ik meende de Grote Beer te ontwaren, alleen staat die dan zoveel dichterbij dan dat ik het ooit gezien heb en er fonkelen zoveel sterren dat ik mij afvraag of ik die nu zelf zit samen te stellen.
Sterrenkijken geeft mij een oergevoel. Te denken dat mensen dit altijd gedaan hebben en dat door de eeuwen en eeuwen die zelfde sterrenhemel de wereld omhult. Zonsopgangen en -ondergangen blijven natuurlijk ook altijd de mensen intrigeren, ik zie nu de romantiek van de schilderijen van Casper Friedrich David voor mij: die mensen (tja, het zijn mannen bij hem...) die op de toppen van heuvels de verte inkijken.
Is dat nu troostend? Dat er een wereld, een aardbol is waarop de generaties van mensen zijn gekomen en weer zijn gegaan?... Ik weet het niet. Je wilt niet gaan, tenminste de meeste mensen niet. Maar je bent verplicht om je te verzoenen met het lot van je eigen sterfelijkheid. Hoe doe je dat? Ik weet het niet. Ik roep altijd dat ik bést wel onsterfelijk zou willen zijn... ja, zelfs al moet ik dan afscheid nemen, elke keer weer, van dierbaren. Mijn huidige ervaring is nu al dat er altijd en overal mensen zijn waarmee je je kunt verbinden. En dat zo’n verbond altijd al, vanaf het begin, sterfelijkheid in zich meedraagt: alleen in je eigen geest leeft alles voort. Ik weet niet of deze geest definitief dooft bij het sterven van je eigen lichaam, wij weten nog zo weinig, niemand begrijpt en kan vatten hoe gevoelens van dankbaarheid en liefde er zomaar kunnen zijn, een ervaring dat het leven een geheim is. Hoe in de diepste wanhoop er iets kan zijn dat je eruit tilt, licht om je heen, een warme omarming, alsof je op handen gedragen wordt. Niemand begrijpt de ervaring dat de doden soms als zo nabij kunnen aanvoelen...
Gisterenochtend luisterde en keek ik als een van de eerste muziek naar Khatia Buniatishvili die op de piano van Schubert het Impromptu nr 3 in G flat major speelt. Zo mooi, die mengeling van verlangen, afscheid en aankomst inéén. Gedurende de dag luisterde ik nog een keer. Laat ik vandaag de dag daar ook maar mee beginnen. Het maansikkeltje is ondertussen verdwenen in wat Homerus noemt: de rozevingerige dageraad.