donderdag 3 januari 2013

Wie neemt me mee?

Vandaag was ik naar een tentoonstelling, een retrospectief van het werk van Mike Kelley, meer dan 200 werken in het Amsterdamse Stedelijke Museum en daar kwam ik niet echt vrolijk uit. Op de onderverdieping van de nieuwe vleugel was ik nog wel enthousiast. Omdat hij niet bang is om ook te refereren aan donkere en duistere kanten van het mens-zijn, zonder dat ik het gevoel had dat het overheersend was. Hij gebruikt afgedankte knuffels en zet ze in eigen wereldjes of maakt er zelfs een soort wandkleed van More Love Hours Than Can Ever Be Repaid, heet het, altijd samen tentoongesteld met een rond tafeltje vol afgebrande kaarsen waar ook de contouren van poppen en knuffels in te ontdekken waren: The Wages of Sin  uit 1987.

Dan denk je aan het leven van zurige, afgedankte knuffels; hoe ze ooit gekoesterd zijn, en er dan niet meer mogen zijn. Je denkt aan wie ze ooit maakten, velen waren gebreid, en hoe wat ooit lief en eenduidig zuiver en schattig was, nu in dat wandkleed plat en verdrukt is. De beeldtaal van die kaarsen, kwam  terug als de stad Krypton, waar Superman vandaan komt en die door een boos, ingenieus brein verkleind was en gevangen gezet onder een glazen stolp met een zuurstoffles daarbij.

Die glazen stolp doet weer denken aan de claustrofobische wereld van Sylvia Plath, die zelfmoord pleegde door haar hoofd in de gasoven te stoppen. Mike Kelley refereert hier ook aan  op de bovenverdieping van het Stedelijk in zijn latere werk en ik had daar het gevoel in een soort constante nachtmerrie te zijn belandt. Schommelende videobeelden waar kinderen ongelukjes krijgen, een bedreigende en beklemmende omgeving om hen heen, geladen met impliciete seksualiteit... Allengs wordt dan duidelijker dat dit een thema was van Kelley, al wilde hij daar zelf niet op aangesproken worden: dat zijn werk wellicht gevoed wordt door eigen verdrongen herrinneringen van seksueel misbruik in zijn jeugd.

En toen voelde ik het verwoeste gebied dat er dan in je is gevormd: er zijn kraters van bombardementen, wonden die mensen kennelijk een leven lang met zich meedragen.Gevoelslijnen die niet ontwikkeld zijn, die ervoor zorgen dat je anderen en jezelf niet zomaar vanzelf kunt vertrouwen, dat alles in lagen en lagen bestaat in nachtmerrie -achtige dubbelzinnigheden... Hoe je al je kracht en energie inzet om hier wel uit te komen, zoals Kelley alles in zijn kunstwerken had gestopt, maar hoe het je toch blijft achtervolgen, je erdoor wordt overvallen, je brein en je gevoel een andere kant ingezogen wordt, die je zelf niet wilt.

Wat is daartegen te doen? Wat kan je inzetten om het te keren? Ik weet het niet. Ondertussen hoor ik Trijntje Oosterhuis De Zee zingen:

Wie neemt me mee? Wie durft te beginnen?
Wie laat mij zien, hoe mooi een mens kan zijn van binnen?