Het werd weer eens tijd, vond ik: om naar de rivier te gaan. Het water staat hoog en de uiterwaarden zijn gedeeltelijk overstroomd, dus hoe kom je er dan? Eerst dacht ik de weg te bewandelen die ik altijd loop: ergens tussen de waterwilgen een bedding in en dan kom je bovenop bij de Waal-stranden aan de rand van mijn stad. Maar de bedding was niet begaanbaar: er stroomde iets van een woest beekje doorheen. Eerste poging; niet gelukt.
Weet je wat? Dan ietsjes terug door de verdroogde distelstruiken, dichter bij de dijk: wellicht kon ik er zo met een bocht omheen lopen, de droge stukken volgend en waar het nat en modderig is vermijden. Warempel, ik kwam héél ver en net toen ik dacht er bijna te zijn, bleek daar een onoverkoombaar stuk half onder water te staan, dichtbij de rivier. Ik maakte rechtsomkeer, 180 graden de andere kant op,om zo tenminste de hogere dijk te bereiken. Maar ook hier: vlak voordat het einddoel leek bereikt, scheidde het water me van de grasgroene rand van de dijk. Tweede poging: mislukt.
Oké, dan het zekere voor het onzekere: naar de dijk lopen op de grote brede weg, de dijk volgen, de asfaltweg nemen richting de rivier. Ja, en dan? Ik besloot toch maar ergens weer naar onder te steken, weer de uiterwaarden in, richting de rivier. Het zag er op het oog droog uit, een heel eind en toen ik al vlak bij de rivier was en ik een grote boot als het ware heel nabij, voor mijn oog voorbij zag varen, leek ik weer niet verder te kunnen. Derde poging, weer mis?...
Nu begon ik kriskras te lopen, naar overal waar het droog was en de ene keer was dit richting de rivier en een andere keer leek ik me er juist van te verwijderen. De Waalbrug stak als een schril wit-grijzig staketsel uit boven de donkerbruine distels. Toen ineens, verhip, vond ik een zandpadje dat direct naar de rivier liep. Aha! eindelijk, het water weer horen klotsen, je voortploegen in het koude zand, de rivier als een heel breed grijs lint voor je uit, laat maar stromen, ik was aangekomen.
Het komt me voor dat het zo ook is in het leven: je blijft een weg zoeken naar waar het stroomt, waar de levensbron welt en soms ben je in de buurt en soms niet, de ene poging volgt de andere, je draait eens rondjes, je voelt dat het nabij is en dan weer verder af. En dan plostseling, dan bén je er, je haalt adem, je zucht diep, jouw levensadem haakt in op de adem van het leven: er is verbinding, je komt thuis.