Daarvoor weer de dagelijkse wandeling, dat wordt het; elke dag minstens één wandeling door het bos. Het stikt er van de bredere zandpaden en de olifantenpaadjes, ongeveer alle kanten uit. Dus ik liep maar wat, ontdekte een hoogteverschil zodat je ineens naar de toppen van de dennenbomen keek. Later kwam ik mensen tegen en vroeg of zij wisten waar het pad heenging, Ja, naar de achterkant van het park waar ook de supermarkt is. Dat is mooi om te weten, zo kan ik ook lopen, en niet over de ‘grote weg’ alhoewel daar nauwelijks auto’s rijden, want het loopt voor automobielen dood, tot waar ik zit.
Ik krijg steeds meer het idee dat ik hier blijf, de hele herfst en wintertijd van de corona overbruggend. Het is hier helemaal oké, optimaal. Het enige wat ik wellicht ga missen, is struinen in mijn eigen boekenkasten. Nu mis ik nog niks. Ik las een essay van Montaigne: Over Eigendunk en las er dingen die ik letterlijk ook zo heb gedacht. Daar leefde dus een man, in het midden van de zestiende eeuw, die een stem in je vertolkt. Elke dag één stem waarin je je geborgen kan voelen in de universele menselijke geest, dat is voor mij genoeg.