De eerste keer dat ik zijn muziek hoorde was ik ook al helemaal flabbergasted. Ik leende een cd bij de bieb en luisterde die telkens weer af, ik kon er geen genoeg van krijgen, twee weken lang. Toen moest de cd terug naar de bieb en ik dacht: het is goéd zo. Ik hoef het niet te kopen. Die muziek zit in me. Die muziek zat al in me, lang voordat ik het hoorde.
En nu hoorde ik het weer opnieuw. En het gebeurde opnieuw aan me: er gaan dingen in me stromen van heel lang geleden, alsof het een tijd is waar ik ooit geleefd heb en waarvan ik vroeger, toen ik twaalf was of zo al eens hardop tegen mezelf zei, toen ik aan de rand van de woestijn in een huis kwam met een binnenplaats: 'Ik ben ooit man geweest en zo heb ik ooit gewoond, met zulk soort uitzicht op witte muren.' Zomaar uit het niks, de irrationaliteit ten top.
Ik had het opnieuw toen ik vorig jaar in Cordoba was: alsof een oeroude ader in jezelf gaat stromen, die zo lang duurt als dat je dáár bent: in die oude stad die ooit van de Moren is geweest. Ik kan het allemaal herleiden, eventueel, naar die reis naar Tunesië, waar we met de hele familie in een auto door het land trokken en zomaar in een Bedoeïenfeest terecht kwamen, aan de rand van de woestijn. Die gezichten van mannen op paarden, hun hoofden gewikkeld in doeken, trots en fier voor zich uit kijkend in de oranje ondergaande avondzon: Misschien dat ik toen heb gedacht: zó wil ik wel zijn.
De muziek die hoort bij deze stroom is van Anouar Brahem. Hij is Tunesisch, geloof ik. Maar zijn muziek is doorweven met westerse invloeden, er stroomt ook een kosmopolitische stad mee en iets van een altijd durend zwerven: pelgrim en vreemdeling zijn. Een ritme en tempo dat altijd maar duurt. Ik ken geen andere muziek, die me op zo'n raar, diep niveau raakt. Heel vreemd, dat dit zo kan. Het is muziek van een oeroud verlangen.
En nu hoorde ik het weer opnieuw. En het gebeurde opnieuw aan me: er gaan dingen in me stromen van heel lang geleden, alsof het een tijd is waar ik ooit geleefd heb en waarvan ik vroeger, toen ik twaalf was of zo al eens hardop tegen mezelf zei, toen ik aan de rand van de woestijn in een huis kwam met een binnenplaats: 'Ik ben ooit man geweest en zo heb ik ooit gewoond, met zulk soort uitzicht op witte muren.' Zomaar uit het niks, de irrationaliteit ten top.
Ik had het opnieuw toen ik vorig jaar in Cordoba was: alsof een oeroude ader in jezelf gaat stromen, die zo lang duurt als dat je dáár bent: in die oude stad die ooit van de Moren is geweest. Ik kan het allemaal herleiden, eventueel, naar die reis naar Tunesië, waar we met de hele familie in een auto door het land trokken en zomaar in een Bedoeïenfeest terecht kwamen, aan de rand van de woestijn. Die gezichten van mannen op paarden, hun hoofden gewikkeld in doeken, trots en fier voor zich uit kijkend in de oranje ondergaande avondzon: Misschien dat ik toen heb gedacht: zó wil ik wel zijn.
De muziek die hoort bij deze stroom is van Anouar Brahem. Hij is Tunesisch, geloof ik. Maar zijn muziek is doorweven met westerse invloeden, er stroomt ook een kosmopolitische stad mee en iets van een altijd durend zwerven: pelgrim en vreemdeling zijn. Een ritme en tempo dat altijd maar duurt. Ik ken geen andere muziek, die me op zo'n raar, diep niveau raakt. Heel vreemd, dat dit zo kan. Het is muziek van een oeroud verlangen.