Gisteren bij Andere Tijden, een aantrekkelijke progamma door de olijke, vrolijke presentatie van Hans Goedkoop, ging het over de verdwenen speelplaatsen door het hele land. Het sloot mooi aan bij mijn mijmering in het blogje van gisteren: waar en wat kun je heden ten dage gratis en voor niks doen? Het blijkt dat alleen al in Amsterdam er tot en met de zeventiger jaren wel 800 speelplaatsjes waren, allen ontworpen door Aldo van Eijk. Dat zijn er nu hoogstens 25.
De speeltoestellen van Aldo van Eijk, zo vertelde zijn dochter, zijn ervoor gemaakt om te ontdekken wat je kan en nog niet kan. Het nodigt uit om op avontuur te gaan omdat ze ook zó tegenover elkaar zijn opgesteld dat alle spelende kinderen met elkaar in kontakt kunnen blijven staan. Er is vaak een heel grote zandbak met betonnen speeltafels erin. En bankjes erbij zodat de ouders ook met elkaar in kontakt konden komen.
Ik herkende het meteen: die ronde, abstracte speeltoestellen van rond gekleurd ijzer waar je handen naar gingen ruiken als je erin gespeeld had. Iedereen van mijn generatie moet ze wel kennen. Voor mijn huis vroeger was er ook zo'n speeltuintje. Er stond een 'apenboom', zo noemden we het: je kon er in verdiepingen inklimmen en boven de ringen zitten. Wie dat niet durfde, maakte met de handen, slingerend een rondgang van ring naar ring. Er stond 'het eitje' en 'het treintje'. En het was inderdaad een hele wereld waarin je je samen bevond.
Ze zijn verdwenen want veiligheid ging voorop staan. Hout en touw raakte in de mode bij klimtoestellen, maar die vroegen meer onderhoud en die verdwijnen ook. Kinderen kunnen nu op cursus om 'te leren vallen'. Maar wat volgens mij nog méér telt is, dat dit soort speelplekken ruimte vragen, en ruimte kost in Nederland geld. Nu staat er een enkele wipkip, een klein houten torentje, waar nauwelijks twee kinderen in kunnen staan, soms nog een schommel en daaromheen een hek dat afgesloten kan worden. Hoe kunnen kinderen nog dromen in zulk soort omgeving?
Vanuit de bus zag ik dat men aan de zijkant van een andere wijkcentrum blauw ijzeren fitnesstoestellen had neer gezet. Ik kende ze al uit Peking. Op pleintjes, in de oude buurten zag ik daar ouderen op fitnessen en gezellig met elkaar daarom heen praten. Ze maakten we wel vrolijk, die toestellen. Wat de rand van de stad was en waar een weiland begon, heeft men een kronkelig wandelpad met aan twee kanten glooiingen en nieuwe bomen en struiken aangelegd. Ach, toch wel aardig, dacht ik, een klein wandelgebiedje erbij.
Totdat ik gisteren in de bus twee ouderen sprak, die al 44 jaar in die wijk woonden. 'Moeten we dáár op gaan trimmen zeiden ze. Achter een hek, met uitzicht op de straat? Alsof we in de dierentuin staan! Waarom niet gezellig in een park, of bij die bomen daar? En heb je het nieuwe "Groene Hart" al gezien? Dat wandelpad loopt dood, tegen een hek aan! Belachelijk!
Ze hadden gelijk, het was me nog niet opgevallen. Als buitenstaander was ik verleid geraakt door het optisch effect. Terwijl de bedoelde gebruikers ervan, alleen maar voelen hoe ze ermee voor de gek worden gehouden. Zo zijn die kleine speelplekken nu, ook een kwestie van optisch effekt. Het staat leuk, maar zijn er bij nader inzien alleen voor individueel gebruik, om bijna mechanisch eenmalig en alleen te wippen, te schommelen of het trapje richting de toren op te klauteren. Met een bange moeder of oppas er pal achter, om kindlief op te vangen.
Alle ruimten waar vroeger sprake was om in gemeenschap met elkaar te staan, zijn verdwenen. Nauwelijks nog ruim opgezetten speelplekken meer (toegeven; pal achter mijn huis is er eentje verrezen, maar die moet wel een héél grote wijk, bijna een stadsdeel, bedienen), de kerken zijn allang leeggelopen, in het wijkcentrum zijn veel clubs en vrijwilligers verdwenen, de ontmoetingsruimte is een 'koffie-& verstrekpunt' gaan heten in de papieren. Waar moet dit heen, hoe zal dit gaan? Ik ga mijn oog eens scherpen en rondkijken waar er nog meer sprake is van optisch effect. In de nieuwe politiek heet dat nu symboolpolitiek.