Ik heb een raadselachtige boekje gelezen: Ga weg als je kunt (1959) van Luise Rinser. Het gaat over een vrouw, bevlogen aanhangster van het communisme, die op haar omzwervingen op het einde van de Tweede wereldoorlog in Italie in een vervallen en verlaten Benedictijns nonnenkloostertje komt. Op de poort staat die spreuk: Ga weg als je kunt. Zij maakt er haar schuilplaats, begint er een moestuintje, trekt bij gebrek aan eigen kleding het habijt en de nonnenwerkkleding aan die ze ergens in het puin vindt. Ze vindt een getijdenboek en gaat daaruit bidden.
Het verhaal wordt verteld vanuit het perspectief van een medepartizanenstrijder. Ze zijn elkaar in de chaos van de oorlog uit het oog verloren en de een vind de andere 'zusterachtig' levend terug in dat kloostertje. De communistische idealen aan de wilgen gehangen en daarvoor in de plaats is devotie gekomen, leven met het Onzichbare. Ga weg als je kunt... en uiteindelijk zal het beide niet lukken om weg te gaan. Na de oorlog komen de nonnen terug en al hebben beide de intentie om dan te vertrekken, 'iets' houdt ze daar, op die plaats.
Gaat het over roeping? Over een stem van God die blijft zeggen: 'Ga weg, als je kunt!' Maar ja, als je al van plan bent om zo'n stem validiteit te geven in je leven, dan ben je eigenlijk al verstrengeld in die double bind boodschap: Ga weg! Als je kunt! Met andere woorden : Ik spreek je aan, maar luister maar niet...
Luise Rinser had zelf een kort ongelukkig huwelijk o.a. met de componist Carl Orff, die van de Carmina Burana, en daarna een zeer intense, twintig jaar durende, vriendschap met de Jezuit-theoloog Karl Rahner: een der groten van de naoorlogse theologie. Die vriendschap bleef noodgedwongen platonisch, want de ene was tenslotte een celibatair. In dit licht leefde Luise Rinser dus zelf in een soort double-bind, zou je kunnen denken. Je houdt van iemand, maar het mag er tegelijkertijd nooit volledig zijn.
Natuurlijk herken ik wel wat in deze maffe woorden, Ga weg als je kunt, want dat zijn ze toch wel. Ik zelf vertelde aan M. dat ik tegenwoordig vaak aan een Arabisch sprookje denk: Waarzegger tegen wil en dank. Het gaat over een man, een dagloner, die door zijn vrouw aangespoord wordt om waarzegger te worden, want zij ziet in het badhuis dat de vrouw van de waarzegger van de Kalief met alle egards verwelkomd en behandeld wordt.
De man doet het dan maar, hij gaat op de hoek van de straat zitten met zijn dobbelstenen, tovenaarsbordje enzovoort, in angst en beven aanvankelijk, want hij kan niks, hij verzint maar wat. Maar elke keer blijken zijn woorden uit te komen, zó dat hij zich uiteindelijk maar verzoent met zijn lot: het is niet anders, kennelijk ben ik een waarzegger... tegen wil en dank. Toen kwam M. met dat boekje aanzetten van Luise Rinser: Ga weg als je kunt.
Wat vind ik daar nou van? Nou niks eigenlijk, voorlopig. Laat ik maar verwijlen bij dat woord: Raadselachtig. Ik snap zelf niet veel van mijn leven, ik vind het raadselachtig.