Het prikkelende van in-het-klooster zijn vind ik dat de alledaagse, banale werkelijkheid rakelings langs of naast de verhevener, 'goddelijke' werkelijkheid staat. Zo is het niet voor de gasten. Die zien een aantal serene, rustige, wellicht verstilde kloosterlingen, die rustig eten en drinken en zingen en bidden. Maar zo is het niet, achter de schermen. Hoe kan dat er dan uitzien?
Nou, op de zaterdag is er om 19.30 een vigilie-viering in de veertigdagentijd. De avondboterham is om 19 uur klaar. Er waren alles bij elkaar 30 mensen aan tafel. In dat half uur moet én de tafel afgeruimd en schoongemaakt, én de hele afwas gedaan worden én de tafel weer gedekt voor het ontbijt van de volgende dag. De broodzuster moet al het brood en beleg weer herschikken op de schaaltjes en kiezen wat ze de volgende dag op tafel wil. Als er jam is, moeten er jamlepels gedekt worden, is er vleeswaar, dan de vorkjes. In datzelfde half uur komen er mensen van buiten aanbellen voor in de kapel en het is de tijd om ook alvast wat voorbereidend te koken voor de warme maaltijd de volgende dag.
In de keuken, terwijl ik de afwas doe de volgende interaktie: zuster R. tegen zuster M die op schoot op een krukje uien aan het snijden is en even weggeroepen werd, dat kan ook nog, de telefoon kan bijvoorbeeld voor jou zijn,
- M! Kun je alsjeblieft die uien toedekken met een deksel! Het gaat er overal naar ruiken door de hele gangen door!
- Nou, zusje, rustig maar, rustig! Die geur wappert wel naar buiten!
- Nee, dat is niet waar! dat gaat niet de tuin in, dat gaat naar binnen!
Beide kijken daarbij om beurten lachend naar mij, met de blik van: die ander begrí'jpt me niet.
Dan begint de vigilieviering. Ik kwam samen met G., de broodzuster als laatste de kapel in, want de medetafeldekster had gezien dat ik het al van haar had overgenomen, ook die werd even weggeroepen en zuster H. had twee plaatsen voor ons gereserveerd, in de koorbanken in het midden van de kapel, terwijl zuster R. en M. onder me zaten, op meditatiebankjes. Zij zitten naast elkaar, ze zijn de voorzingers. Ik zat diagonaal boven zuster M. maar ik vergiste me niet: volgens mij rook ik een vage uienlucht. Laat staan wat zuster R. rook, naast haar, die van zichzelf zegt dat ze een heel scherpe neus heeft en die dus nog geen 10 minuten geleden zuster M. aan het verstand probeerde te brengen dat er een déksel, potverdorie, op de hele bak uien moest.
En zó is dus het kloosterleven. En daarin zit dus de persoonlijke uitdaging: je ruikt de uien naast je en tegelijk hef je samen zuiver en volmaakt het zingen aan. Zit je samen in de kapel en hoop je dat God, het goddelijke, Jezus, het licht, de eeuwige, de levende, de liefde, de levende, you name it, daar waar je je leven aan hebt gegeven, je nabij is. Jou en zuster M. en zuster R. en elke aanwezige in de kapel, waarvan ook nog eens geloofd wordt dat het bidden voor de wereld aldaar, de wereld ook beter zal maken.
Ik doe er graag de afwas. Ik doe er altijd de afwas. De zusters rekenen er al op. Ik verstoor daarmee een beetje hun orde, want een ieder heeft een taak , op het juiste moment, afgepast tot de minuut. Een van de afwaszusters heeft dan vrij. Als de afwas klein is, zijn beide afwaszusters vrij en doe ik alleen de afwas, in stilte. Op het geraas van de volautomatische afwasmachine op krachtstroom, na. Ik geniet van het moment dat ik de droogdoek weer over het drooghek te drogen leg en de trappen bestijg, naar de kapel.