Volgens de weervoorspelling in de krant van gisteren zou het een bijzondere dag worden: de eerste keer droog en zon sinds twee weken en de dagen daarop zou het weer grijs, vochtig en koud worden. En ik had al weken, misschien al maanden, zin om weer bij de zee te zijn. De zee, de zee, de zee... die roept en trekt, ik wou dat ik er dichterbij in de buurt woonde, maar gisteren stapte ik in de trein en stond ik twee uur later in Castricum.
Ik was er twee keer eerder geweest: de ene keer, twee jaar geleden begon het heftig te sneeuwen, dikke vlokken, in dat Noord-Hollands duinlandschap met kleine oude eikebomen, ik zag een rode vos in het witte landschap, waar mijn eigen voetstappen alweer verdwenen en ik geloof dat ik de zee toen helemaal niet bereikt heb. De andere keer heb ik al dwalend een lange, lange wandeling gemaakt en was al bijna moe toen ik eindelijk de zee bereikte. En toen nog de weg terug.
Ditmaal heb ik, een beetje door de opgedane ervaring van de vorige keren, de bijna volmaakte rondwandeling gemaakt. Meteen op de Geverseweg linksaf langs de weilanden het bos in, totdat je tegen een pittoresk huis, dat Kijklust heet, aanloopt. De Bredeweg volgen en dan als je de hoge duinrand aan de horizon ziet, eventjes dwars door de duinen, en uitkomen bij een hoog duinpan, die opklimmen, en aaaah, daar lag het dan: de zee. Als een driehoek vrouwenhaar tussen twee hoge dijbenen.
Een beetje gekke vergelijking, wellicht. Maar die komt nu eenmaal in mij op. Ik vlijde me tegen een dijbeen aan, at mijn boterhammen en zag in die driehoek een blauw visserschip voorbij varen. Een man met een hond, een jogger. Dat was het, na een uur zitten. Dan het strand op: hoge duinen aan de ene kant en verders een leeg, stil strand. Daarover wandelen, tot een officieel strandpad omhoog, de duinen weer in.
Toen brak de zon door. Met een voorspel van een lichtroze vlek aan de horizon en her en der sprankelende stralen op de schuimkoppen van de golven in een grijze zee. En die zon veranderde laat op de middag, die zee, in een zee van licht. Ik kon bijna geen afscheid nemen van de zee. De overgang is heel scherp. Aan de ene kant van het hoge rulle zand, ruist de branding, je daalt een metertje naar beneden en het geluid van de branding en het zicht op de zee zijn helemaal weg.
Tot twee keer toe, liep ik op-en-af en weer terug. En besloot gewoon nog even neer te ploffen en me te koesteren in de zon. 'Heerlijk, he, in die luwte, geniet er nog maar van!' zei een man in een douane-uniform die met zijn college ook heel even, vlug, op-en-neer de zee kwam opsnuiven.
Ik geloof dat ik een nieuw plan heb: ik ga deze rondwandeling in dit lege en stille landschap, met waterplassen van het waterwingebied en nesten als zwarte manden in de bomen van grote zwarte vogels met een iets wit in de kop als ze opvliegen, adopteren als nieuw natuurgebied in mijn omgeving. Waar ik gewoon, een keer in de twee weken ofzo, naar toe trein. En dan op het einde even Amsterdam in, en pekingeend eten op de Zeedijk. Perfect.