Gisternacht zat ik plotsklaps in een concert van Eva Cassidy. Zo'n dvd waar je al bladerend door de muziek-cd's in de bieb zomaar tegen aan struint. Het is 3 januari 1996 in een jazzkelder, gezien de bakstenen muur achter haar met jazzvignet. De opname is van een krakkemikkigheid die bijna vertederend is. Slecht licht, de camera, met de hand bedient, zwenkt van Eva naar haar muzikanten in het duister en weer schommelend terug, het beeld bibbert, de kleuren zijn slecht. Maar het geluid is wel oké.
Haar stem ken ik wel, maar ik had haar nog nooit gezien. Wat een overrompelde ogen. Donkere spiegels van de ziel, omkranst met blond haar en verder gekleed in een zwarte slobbercoltrui en een herenblouse met opgestroopte mouwen van een grove wollerige stof. Het is net alsof die intense stem van haar ineens is aangekleed, je het lichamelijke vehikel ziet. Leeft ze eigenlijk nog? De cd is geproduceerd door een mannelijke en vrouwelijke Cassidy, alsof dat haar ouders zijn, zijzelf wordt verder nergens genoemd.
Ik had de hele tijd iets van een brokje in de keel. Nog nooit heb ik What a wonderful life zo vertolkt zien worden. Zo ernstig en smartelijk. Alsof ze er een laag bij aanbrengt: 'het leven is wonderful, maar waarom zijn we er tegelijk zo ver vanaf? Ik zing dat het zo is, what a wonderful life en tegelijk mis ik het zo.' Ze zingt Over the rainbow en daar hetzelfde: de vraag waar het lied mee eindigt knalt binnen: Why can't I? Een snik. Ze zingt een heel oud liedje dat ze als kind al heel vaak gehoord had: Tall trees in Georgia en de hoge bomen lijken getuigen van het zoeken van de vrouw in het liedje of trouwen haar uit de eenzaamheid had kunnen verlossen.
Je kunt het leven zo lijkt het, de donkere zijde van het leven bedoel ik, benaderen als iets wat je voortdurend aanstaart, klaar om je te bespringen en dan kruip je ervoor weg of je vlucht: in alcohol, zoals ik net had gelezen bij Marguerite Duras, in ijdelheid der ijdelheden; drukte, je belangrijk maken, je wentelen in allerlei vormen van afleiding. Of je beschouwt het als een werkelijk, intrinsiek deel van je leven en je weeft het in, als een altijd terugkerend patroon in de algehele textuur van het leven.
Het getijdengebed in kloosters, dat telkens herhalen van al die psalmen, die doen dat zo. Het leven bevat in elk moment, in elke dag de mogelijkheid om een kluwen van onmacht, vervolging, verdriet ook even te ontwarren in plaats van strakker aan te trekken en hopen dat die zo verdwijnt. Eva Cassidy doet het al zingend ook. Draden van licht weven, omcirkelen al wat donker is. Het donker verdwijnt nooit geheel maar is op zo'n wijze wel dragelijk en maakt het mogelijk om elkaar te dragen.