Gisteren liep ik in de bossen boven Renkum. Mooi, jong beukenblad, veel doorkijkjes, grote zandpaden, die elkaar regelmatig in het bos in een ster ontmoeten, kleine kronkelige paden, op en af. Het valt me altijd op, dat wandelen zo'n bezigheid is, waar het mogelijk wordt, dat je met een wildvreemde toch een persoonlijk gesprek hebt. Ik wandelde een eindje op met een vrouw, die over zichzelf zei, dat ze toch vooral een groot kind is. De dingen in haar leven, die gebeurden gewoon, ze had zich nooit veel afgevraagd waarom, maar gaf dan wel alles in zichzelf om het tot een succes te maken. Kinderen bijvoorbeeld: nooit bewust gewild, maar daar waren dan haar twee zonen, nu in de veertig, en dat was oké.
'Je leeft in een Utopia', zei een vriendin herhaalde malen tegen haar. Maar zij begreep niet, wat ze daarmee bedoelde. Ja, ze zag meer de zonnige zijde van het leven, en ja, ze ervoer veel als een geschenk, zelfs de dingen die aanvankelijk helemaal niet leuk waren. Ze vond het een uitdaging om die ten goede te keren, zó dat ze er zelf wat van leerde. Niet oordelen over anderen, je weet toch nooit wat er precies speelt zei ze. Ergernis slaat alleen maar over op jezelf.
Ik zei dat ik dat wel wijs vond. Had ze dat nou echt altijd zo gehad? Toen vertelde ze, dat in de twee belangrijkste relaties die ze gehad had, ze er ineens achter was gekomen, dat ze nooit wat van die ander begrepen had. O, vroeg ik. Ja, ineens was er echt iets van de zwaarte van die ander tot haar door gedrongen. Ze deed altijd maar wat, had altijd een oplossing klaar voor die ander. En toen was het haar even zelf zwaar te moede, en toen gaf die ander niet thuis. Toen is ze zelf maar gegaan. Nou ja, niet echt: ze was niet meer achter die ander aangegaan, zei ze.
Ze was boeken gaan lezen, hoe dat nou kon. En zo kwam ze op boeken over het ontwaken van het Ware Zelf. En ineens zag ze, dat ze zich nooit echt in die anderen heeft kunnen inleven. Haar man ging weg, en ze wist niet waarom. En nu komt de zin, die in mij na-echoot: Ik zag ineens een waar slagveld', zei ze. 'Ik wist niet dat dit bestond. maar het was een waar slagveld.' Ze sprak het uit en even werd het donker. Het beeld kwam scherp bij me binnen. Ik zag voor mijn geestesoog een grauwe, mistige vlakte , met bloederige lijken, die tegen het prikkeldraad aanhingen. Ik was verbaasd dat ik zo'n concreet en heftig beeld zag.
Sindsdien weet ik dat er zware en lichte mensen zijn, zei ze. Ik hoor toevallig bij de lichte. En ik ben daar blij om. Maar vooral ook, dat ik nu weet dat er ook zware mensen zijn. Die kunnen daar niks aan doen, het is gewoon zo. Je moet ze niet willen veranderen, want dat kan niet. Ik beaamde het.
Onze wegen gingen weer uit elkaar. Tijdens de rest van de wandeling keek ik met andere ogen naar haar. Ja, ik zag ineens ook een kind lopen. Een vrouw met grijs haar en een bril op met dunne lange benen. Maar door haar heen zag ik een huppelend meisje.