vrijdag 15 mei 2009

Tussenruimte

Nu ik het gezien heb, snap ik niet dat het er niet al eerder was: kenmerk van een ware uitvinding. Er zijn nu kinderwagens van het merk Stork, zag ik (deden die niet in naaimachines?), waar het kuipje waar baby of peuter in zit, qua hoogte verstelbaar is. Dus nooit meer kinderwagens en buggies waar kindlief op kniehoogte van de duwer de wereld in moet kijken, altijd opziend naar die grote mensen.

Nee, kinderen kunnen nu op buikhoogte van de volwassenen meedoen en dit kleine negermeisje deed mee. Met grote glanzende ogen keek ze me aan en zwaaide voorzichtig terug nadat ik dat deed, alsof ze voor het eerst zo'n beweging maakte. Ze glimlachte nog breder dan ikzelf kon, dan keek ze weer even weg om vervolgens weer haar nekje te draaien om te kijken of ik er nog was. Dat was ik, want ik zat in de bus en nu op ooghoogte, tegenover haar.

Ik had me net verdiept in de gedachte van de Tussenruimte, naar aanleiding van het idee dat het Leven en de Kunst geen twee onderscheiden gebieden zijn, maar ook niet met elkaar samenvallen. Leven + Kunst = 3, zo was de stelling. Geen twee, maar drie want het is de Tussenruimte die beiden verbindt en waar het om zou gaan. Kunstenaars, die net mensen zijn, maar ook een beetje anders, zouden die tussenruimte moeten zoeken en maken.

Eén wijze daartoe is het vinden, bouwen en verblijven in een Refugium, het Latijnse woord voor: rustplaats, plek van je terugtrekken. Dat kan een hut zijn, zoals Thoreau die bouwde aan een meer bij Montreal en die hij Walden noemde. Of een Toren zoals Montaigne had, of de dichter Hölderin in Tübingen. Maar het kan ook tent zijn, een achtertuin, een hutje van hout, een verlaten bushokje. Eigenlijk kan het alles zijn, want het gaat uiteindelijkom het vinden van a state of mind.

Daar waar de Geest zich bewust is en tegelijk in overgang is, van het een naar het andere. Het is het hutje dat in de Japanse en Chinese poëzie en schilderkunst ook altijd weer tevoorschijn komt: een hutje in de bergen, stil. Wat bomen, water: kluizenarij-achtig. Maar het is daarbij niet de bedoeling om je terug te trekken en wereldvreemd te worden: Thoreau was met zijn Waldendroom tegelijkertijd ook heel maatschappijkritisch.

Dat lees je dan allemaal en je kijkt naar buiten over je bamboebosje heen en de elzenboom van de buurman. Een enkele vogel fluit boven op je dak, in de bruidsluier en de klimop. Dan stap je in de bus. Dan komt het me voor dat in de lach van dat kleine negermeisje met de kleine staartjes op haar hoofd met kleurige touwtjes, dat in haar grote glanzende ogen, ik mijn Refugium, mijn Tussenruimte, voor de dag wel gevonden heb. En dat terwijl de dag pas halverwege is!