Wat ik wel grappig en opmerkelijk vond, toen ik alle evangeliën herlas was, dat overal de leerlingen en zijn geliefden aanvankelijk Jezus helemaal niet herkennen als hij voor ze verschijnt. Dat is psychologisch toch gek, zou je denken: je herkent toch zeker wel, degene die je zó dierbaar is? Of klopt het juist wel en zit dát juist in de levenservaring? Niet triomfantelijk en glashelder komt iemand terug en is aanwezig, eerder indirect, verborgen in de tekens en de ruimtes die we zelf maken...
Dat is ook wat er nu zoveel dagen op Bali gevierd wordt: dat de voorouders op bezoek komen en dus worden alle tempels in alle familiecomplexen versierd en eet en drinkt men met elkaar, ja ook dus met de voorouders, want eerst wordt een deel van de lekkernijen in torenhoge stapels bij de kleine altaartjes, onder de afdakjes gezet.
Pas zag ik André Hazes het lied zelf zingen. Vol ook met zijn eigen ego: zwetend, een gespannen gezicht vol emotie waar je ook nog zijn eigen angst voor het optreden en andere dingen die ook door zijn hoofd heen razen, ziet. Helemaal geen serene superioriteit of iets wat daarnaar zweemt, zoals Jezus in The Passion.
Ook hierbij eigenlijk datzelfde mechanisme: tijdens zijn leven was André Hazes die volkszanger, voor een heel bepaald publiek, na zijn dood werd hij door alle lagen in de bevolking omarmt en zijn liedjes van hem klassiekers geworden. Wie je bent en wat je betekenis is blijft vaak verborgen, het is een kwestie van kauwen en herkauwen wil het kunnen voeden en zo weer leven geven.
Daar zingt hij dan: met een zwartje hoedje op, een dikke zilveren ketting en armband om, de parafernalia van een mens uit het volk. Wel in een dampend stadion vol mensen en een orkest: ‘Geef mij nu de nacht, ik geef je morgen terug’. En vandaag begint er na een nacht weer een nieuwe dag.