Ingrid Geerdink (zie vorig Passiebloempje) tekent zaden. Kleine zaadjes van nog geen anderhalve centimeter vergroot zij, ze worden zo groot als je hoofd, met haarwortels en modder, de resten van aarde, je kunt het bijna ruiken. Soms juist onbedorven glad, nog niet aangeraakt door weer en wind. Bij de zaadjes die net ontkiemt zijn, voel je in de tekening van dat eerste steeltje en dat eerste kiemblad bijna mee, wat voor een gigantische groeikracht hieraan ten grond slag ligt en hiermee verbeeldt wordt. Planten schieten uit en sporen onstaan, zoals wij mensen voetafdrukken in de aarde achter laten.
Dan lijkt het niet alleen maar te gaan over de groei van dat ene zaadje; het afgebeelde gaat iets hebben van een kloppend hart, het gaat iets uitdrukken van ons eigen innerlijk en uiterlijk leven: We zijn zelf ademende organismen die afhankelijk zijn van zuurstof en licht, en zonder ons eigen innerlijk dat voortdurend in beweging is, wikt en weegt, zonder zorgvuldigheid en aandacht hiervoor, raken we verloren en verwaaid in de wind. We wortelen als zaden, we ontworstelen ons aan materie, en hebben die tegelijkertijd nodig, zoals aarde het zaadje ook koestert en inbedt om volledig te kunnen ontkiemen en tot ontplooiing te komen.
Daarvan bericht I. en als kijker word je uitgenodigd om die groei met je oog te volgen. Je kunt bijna haar hand met het houtskool volgen in het scheppingproces, hier nog een streepje en daar, de schemer van aarde daaromheen. De lijnen op het papier vertellen de ene keer over beweging, ritme, kadans en de andere keer over verstilling, wachten, broeden.
Er zijn zaden die zich net uit de aarde ontworstelt hebben. Maar ook zaden die na de groei van plant, bloem en peul weer tevoorschijn komen, als parels uit een organische oester: daar zijn ze weer, klaar om geplukt te worden en weer in de aarde gepland te worden, een cyclus voltooit en weer klaar om zich te herhalen. En weer, en weer en weer.
Daarnaast zijn er ook lampionnen: die oranje dingetjes die in de herfst verschijnen. Maar I. laat ze niet in die verschijningsvorm zien. Ze heeft gewacht tot het bijna winter is, en het fijnmazig en fijnharig netwerkachtige skelet van de lampion over is. Het zijn een soort stevige en speelse overlevers geworden. Ze zeggen: hier ben ik, ik blijf, ik bericht over wie ik ben en wie ik was in al mijn transparantie. De kunstenaar heeft ze ge tekent en gevormd, met fijne zwarte haartjes op papier: ze heeft ze gebouwd. Kijk!, daar staan ze in de ruimte; op zichzelf maar ook in interactie met elkaar.
Deze lampionnen krijgen daardoor ook iets menselijks. Ze balanceren op de vloer, ze staan op de oppervlakte, op de aarde; hoeveel is nodig om ze te laten vliegen, kunnen ze zich mee laten nemen, laten ze zich optillen? Of wandelen ze zelf weg naar onbekende verten? Je weet het niet, maar je vraagt je het wel af, als je je er bijstaat en ze je op kniehoogte uitdagen. Ze stellen je een vraag: dit ben ik in al mijn leegte en transparantie: Wie ben jij? Kunnen we met elkaar overweg? Zijn we wellicht uiteindelijk toch ook uit hetzelfde hout gesneden?...
Nee, er komen nauwelijks mensen voor in Ingrid Geerdinks werk. Maar tegelijk is het een voortdurend bericht over de gang en het proces waar in mensen zich bevinden.
Dan lijkt het niet alleen maar te gaan over de groei van dat ene zaadje; het afgebeelde gaat iets hebben van een kloppend hart, het gaat iets uitdrukken van ons eigen innerlijk en uiterlijk leven: We zijn zelf ademende organismen die afhankelijk zijn van zuurstof en licht, en zonder ons eigen innerlijk dat voortdurend in beweging is, wikt en weegt, zonder zorgvuldigheid en aandacht hiervoor, raken we verloren en verwaaid in de wind. We wortelen als zaden, we ontworstelen ons aan materie, en hebben die tegelijkertijd nodig, zoals aarde het zaadje ook koestert en inbedt om volledig te kunnen ontkiemen en tot ontplooiing te komen.
Daarvan bericht I. en als kijker word je uitgenodigd om die groei met je oog te volgen. Je kunt bijna haar hand met het houtskool volgen in het scheppingproces, hier nog een streepje en daar, de schemer van aarde daaromheen. De lijnen op het papier vertellen de ene keer over beweging, ritme, kadans en de andere keer over verstilling, wachten, broeden.
Er zijn zaden die zich net uit de aarde ontworstelt hebben. Maar ook zaden die na de groei van plant, bloem en peul weer tevoorschijn komen, als parels uit een organische oester: daar zijn ze weer, klaar om geplukt te worden en weer in de aarde gepland te worden, een cyclus voltooit en weer klaar om zich te herhalen. En weer, en weer en weer.
Daarnaast zijn er ook lampionnen: die oranje dingetjes die in de herfst verschijnen. Maar I. laat ze niet in die verschijningsvorm zien. Ze heeft gewacht tot het bijna winter is, en het fijnmazig en fijnharig netwerkachtige skelet van de lampion over is. Het zijn een soort stevige en speelse overlevers geworden. Ze zeggen: hier ben ik, ik blijf, ik bericht over wie ik ben en wie ik was in al mijn transparantie. De kunstenaar heeft ze ge tekent en gevormd, met fijne zwarte haartjes op papier: ze heeft ze gebouwd. Kijk!, daar staan ze in de ruimte; op zichzelf maar ook in interactie met elkaar.
Deze lampionnen krijgen daardoor ook iets menselijks. Ze balanceren op de vloer, ze staan op de oppervlakte, op de aarde; hoeveel is nodig om ze te laten vliegen, kunnen ze zich mee laten nemen, laten ze zich optillen? Of wandelen ze zelf weg naar onbekende verten? Je weet het niet, maar je vraagt je het wel af, als je je er bijstaat en ze je op kniehoogte uitdagen. Ze stellen je een vraag: dit ben ik in al mijn leegte en transparantie: Wie ben jij? Kunnen we met elkaar overweg? Zijn we wellicht uiteindelijk toch ook uit hetzelfde hout gesneden?...
Nee, er komen nauwelijks mensen voor in Ingrid Geerdinks werk. Maar tegelijk is het een voortdurend bericht over de gang en het proces waar in mensen zich bevinden.