maandag 31 augustus 2009

Aurelia

Gisteren stond ik in de tuin van de Sions Abdij in Diepenveen in het late middaglicht. Het is daar de vóórtuin, de tuin tussen de ingang en de kapel, de tuin voor de gasten, bij het gastenverblijf. De monnikken leven aan de andere kant met een eigen tuin. Die architectuur vertelt wat over het kloosterlijk ideaal dat er geleefd wordt: de monniken hebben hun eigen beschouwend leven, maar staan in principe open voor gasten, die aan de rand daarvan een graantje mee kunnen pikken.

Een graantje van? ... Contemplatie, spiritualiteit, een glimp van 'God': dat rare woord in onze taal. Langs de rand van de het pad naar de kapel, staat het vol bloeiende, paarse vlinderbomen. Die zoete geur van vroeger, de struiken vol vlinders. Het bracht me terug naar mijn kindertijd, waar ik vroeger met jampotjes met gaatjes in de deksel bij zo'n boom vlinders ging vangen, met een netje of met je hand.

Aan de andere kant in het grasperk staat een groot wit beeld van Bruno de Karthuizer. Hem zag ik vorig jaar hersft staan in de kloostertuin in Velp. Een verschijning die me maande om de stilte te zoeken en niet de drukte van een beginnende groepsdynamika van een bedachte leefgroep aldaar. Zijn stevige kaaklijn, zijn robuuste, mannelijke en ook jongensachtig gezicht: ik dacht aan de schilderijen in Valencia van hem vorig jaar in de zomer, waardoor hij plotseling in mijn leven kwam.

Daar, zittend in het gras, tussen de vlinderbomen en Bruno in, dacht ik: En waar sta ik nu? Waar ben ik nu? Ik kon niet ontkennen dat op deze kloosterlijke plek, het Geheim van het Leven dichterbij is, dan in de drukte en dynamiek van een stad. Is het de wolk van gebed, die er op een plek kan hangen? Zijn het de mensen die er zijn, die allemaal in hun hoofd zich trachten te richten naar dat Geheim, dat door de kloostermuren niet gevangen kan worden, maar wellicht wel bewaard, beheerd: zorg en aandacht geven om het te laten ademen en leven.

Tussen de Atalanta's, de Vosjes, de Koolwitjes, een Dagpauwvlinder, viel mijn oog op een vlinder die ik nog nooit gezien had. Het was donkeroranje met zwarte spikkeltjes in de vleugels, die sterk gekarteld waren, alsof de hele vlinder een beetje gehavend was en door sterke stormen had gevlogen. Of door kinderhanden te lang in een jampotje bewaard en vastgepakt, telkens weer, zoiets.

In de trein terug naar huis, las ik in het natuurdagboek in Trouw, dat het een Aurelia was. Hoe je oog daar dan plotsklaps op valt, terwijl al krantlezend op de heenweg in de trein, het me geheel ontgaan is. Aurelia betekent 'van goud'. Denk aan Marcus Aurelius die van 161 tot 180 keizer in Rome was, telg uit een rijke, oude familie in Rome: de Aurelia's.

Welnu, bij zo'n familie zal ik nooit gaan horen. En Bruno, is Bruno die ga ik ook niet achterna. Maar ik heb wat met zo'n vlindertje, met vleugels waarvan het lijkt dat er happen uit zijn gescheurd. Het is wel een mooi streven, om in je ziel een designpatroontje toe te laten: die van de Aurelia, zoals in titel van dat natuurdagboek: Vlinder van gehakkeld bladgoud. Die vlinder vliegt van struik naar struik, is daar waar het zoet geurt. Die vlinderstruiken staan overal: in de hectiek van de stad, op een landweg richting de uiterwaarden, en ook in kloostertuinen. Zo wil ik wel wezen, zoiets zal het wel zijn.