Vanuit mijn tent kijk ik naar een levend schilderij. Het begint in de ochtend om ongeveeer 6.00 uur, wanneer de zon opkomt. Eerst is er nog geen zon en kleurt de lucht in lagen roze , rood en oranje, golvend, gelijk de heuvels om me heen. Er hangt mist in het dal en daardoor is alles dromerig nevelig, een waas. De dauwdrupels in het gras voor mijn drempel gaan glinsteren.
Dan komt de zon op en veranderen de warme kleuren in alle tinten grijs en blauw. Dat gaat heel langzaam en nu verschijnen er ook de contouren van bomen. Eén parapluboom op de top van de heuvel aan de overkant ziet eruit als een grillig stuk geknipt kant. De nevel trekt op uit het dal en steeds meer verschijnen de rijtjes pijnbomen, bossages, wat huizen. Dan langzaam komt het groen door en gaat de dag beginnen.
In de avond kleurt pal achter me de lucht paars en rood. Daar zijn de zonnebloemvelden en de oude hoge pijnbomen langs de weg hiernaartoe zijn vanaf dit perspectief, boven op de heuvel als een zwart eiland van strakke pijlpunten die de hemel in steken. Voor mijn tent kleurt het groen nu oranjeachtige en wordt het landschap scherper door de lange schaduwen van het avondlicht.
Vreemde wolkenformaties over de heuveltoppen zorgen voor grillige vormen waar de kleuren als in een toverbal door elkaar heen gaan lopen. Of zoals bij aquarel: kleuren en vormen vloeien ineen.
En dan wordt het nacht en verschijnen de sterrren. O! Languit liggend op de grond zag ik drie vallenden sterren en ik wenste iedereen alle geluk van de wereld toe. Inclusief mezelve, natuurlijk. Ik wachtte op de opkomst van de maan die enkele dagen geleden pal voor me donkerrood begon en langzaam de hemel in klom en steeds lichter werd als een ei. Maar om elf uur 's avonds was het nog niet geschied en het bleek dat wat nu een halve maan is, al oranje een heel stuk maar naar links al was opgekomen.
Daar waar de maan eergisteren opkwam ontwaarde ik nu heel in de verte vuurwerk. Ik geloof dat het uit Assisi kwam, 24 kilometer verderop, ik zag zoiets aangekondigd op een affiche, gisteren. Het einde van de feestelijkheden rondom Clara. Dit is dus het landschap waarin Franciscus vertoefde. De wijdsheid op heuveltoppen, het kleine en intieme op een steen en bij struiken, waar krekels heel nabij tjirpen em hagedisjes voorbij schieten.
De zon en de maan, de sterren en de wolken, de kruidige gewassen zo helder aanwezig. Ooit was er een christendom zoals op het mozaiek in Classe bij Ravenna. Groen gras en bloemen, bomen en struiken. Men sprak niet over zonde en schuld. Franciscus past in deze lijn. Hij zag de corruptie van kloosters en kerken om hem heen, de opkomende geldeconomie, de kenniseconomie die door de opkomst van het geschreven woord de wereld zou gaan scheiden tussen hen die weten en niet weten.
Fel was hij: tegen het bezit van boeken, het bezit van verblijfplaatsen. Op het einde van zijn leven was hij soms de wanhoop nabij omdat hij zag dat zijn medebroeders wel weer zich gingen hechten aan huizen en bezit. Hij heeft geprobeerd om met het toenmalig establishment van de kerk op goede voet te blijven staan. Een strategische zet, want anders was zijn visie en passie verdwenen als ketterij, de onbekendheid in, zoals dat gebeurd is met de katharen en de waldenzen in zijn tijd.
Zijn Regel, zijn leefwijze en ook die van Clara, de eerste vrouw die zoiets schreef, zijn door de Paus goedgekeurd. Clara claimde het recht op armoede en Franciscus schreef: de broeders mogen niks bezitten, helemaal niks. Tegelijk schreef hij het zonnelied, een ode en een volkomen één zijn met de natuur om hem heen. In dit landschap leefde hij en zocht hij stille plekken op in grotten en heuveltoppen. Hier, voor mijn tent op deze heuveltop komt hij tot leven.