Wat een intens droevige film, gisterennacht voor het slapen gaan op Nederland 2: Le Temps Qui Reste van Francois Ozon, dezelfde waarvan ik eerder deze week Swimming Pool bekeken had. Een jonge trendy fotograaf, krijgt te horen nog maar enkele maanden te hebben van het leven. Hij vertelt het niet aan zijn ouders en zus, niet aan zijn vriend, waarmee de liefde over is en die hij zelfs het huis uitzet. Hij vertelt het aan zijn oma, heel mooi gespeeld door Jeanne Moreau.
Omdat zij op elkaar lijken en zij ook vlak bij de dood is. Hij neemt afscheid van de oude boomhut in het bos van zijn oma, waarin hij met zijn zusje speelde, hij belt zijn zusje mobiel op, terwijl zij 25 meter verder in een speeltuintje zit met haar kind en zegt dat de verslechterde verstandhouding tussen beide aan hem ligt. Eindelijk maakt hij vanaf een afstand toch foto's van haar en haar kind.
Het is zo dicht op de huid verteld. Dat je denkt: ik zou het ook aan bijna niemand vertellen. Want je wilt je leven zo lang mogelijk gewoon leven en niet als object van zorg. Maar wat eenzaam. Het eindigt dat je hem een handdoek ziet kopen en hij wankel en vermagerd een strand oploopt. Daar voel je hem genieten van de laatste zon. Hij neemt wat foto's. Hij zet een snorkel op en al glimlachend kijkt hij op de zanderige bodem. De zon gaat langzaam onder. Het strand wordt helemaal leeg, alle mensen verdwijnen. Dan wordt het donker. Einde film.
Die intense eenzaamheid. Dat je alleen leeft en alleen sterft. Dat de wereld gewoon doorgaat zonder jou. Ik werd vanochtend wakker en dacht: Net als in het boek Nachttrein naar Lissabon, waar de hoofpersoon zomaar uit zijn leven stapt, op weg naar Lissabon, op zoek naar een schrijver die voor hem Ware Dingen zegt. Net als de kluizenaars en woestijnvaders, die de wereld uit trekken omdat ze in hun alleenzijn het Ware hopen te vinden.
Dat Werkelijk Leven en niet dromen en half bewust de dingen doen, ook een soort extremiteit vraagt. Pijn voelen en verdriet en tekort. Zelf weggaan of het leven terugbrengen tot eén enkel punt en niet in de verstrooing blijven hangen. Of de Dood aangezegd krijgen. Maar o!, wat ben ik blij, dat ik vanochtend wakker werd. Dat mijn ogen een nieuwe dag aanschouwen. Kleren uitzoeken. Koffie kon zetten. De krant kon lezen buiten in de ochtendzon, de tuin fris en vochtig van de nachtregen. De fiets pakken. Door het parkje gaan, de bieb in, en hier dit blogje typen.
Omdat zij op elkaar lijken en zij ook vlak bij de dood is. Hij neemt afscheid van de oude boomhut in het bos van zijn oma, waarin hij met zijn zusje speelde, hij belt zijn zusje mobiel op, terwijl zij 25 meter verder in een speeltuintje zit met haar kind en zegt dat de verslechterde verstandhouding tussen beide aan hem ligt. Eindelijk maakt hij vanaf een afstand toch foto's van haar en haar kind.
Het is zo dicht op de huid verteld. Dat je denkt: ik zou het ook aan bijna niemand vertellen. Want je wilt je leven zo lang mogelijk gewoon leven en niet als object van zorg. Maar wat eenzaam. Het eindigt dat je hem een handdoek ziet kopen en hij wankel en vermagerd een strand oploopt. Daar voel je hem genieten van de laatste zon. Hij neemt wat foto's. Hij zet een snorkel op en al glimlachend kijkt hij op de zanderige bodem. De zon gaat langzaam onder. Het strand wordt helemaal leeg, alle mensen verdwijnen. Dan wordt het donker. Einde film.
Die intense eenzaamheid. Dat je alleen leeft en alleen sterft. Dat de wereld gewoon doorgaat zonder jou. Ik werd vanochtend wakker en dacht: Net als in het boek Nachttrein naar Lissabon, waar de hoofpersoon zomaar uit zijn leven stapt, op weg naar Lissabon, op zoek naar een schrijver die voor hem Ware Dingen zegt. Net als de kluizenaars en woestijnvaders, die de wereld uit trekken omdat ze in hun alleenzijn het Ware hopen te vinden.
Dat Werkelijk Leven en niet dromen en half bewust de dingen doen, ook een soort extremiteit vraagt. Pijn voelen en verdriet en tekort. Zelf weggaan of het leven terugbrengen tot eén enkel punt en niet in de verstrooing blijven hangen. Of de Dood aangezegd krijgen. Maar o!, wat ben ik blij, dat ik vanochtend wakker werd. Dat mijn ogen een nieuwe dag aanschouwen. Kleren uitzoeken. Koffie kon zetten. De krant kon lezen buiten in de ochtendzon, de tuin fris en vochtig van de nachtregen. De fiets pakken. Door het parkje gaan, de bieb in, en hier dit blogje typen.