Afgelopen zondag was ik nog in Amsterdam en bij het ontwaken zat de lucht potdicht, grijs, regen en wat doe je dan? Lezen. Er lag een boek voor mij klaar: Arend van Stefan Brijs en de eerste zin is: 'Arend had nooit geboren mogen worden'. Dan wil je verder lezen en Arend blijkt een jongetje dat al in de baarmoeder probeerde om niet op de wereld te komen door zich zo dik en groot mogelijk te maken. Dat hij mocht verrotten in het donker, dat was zijn wens, in de buik van zijn moeder. Deze had zich via kunstmatige inseminatie laten bevruchten in de vaste overtuiging dat zij een dochter zou krijgen. Anna heet ze en ze wil niks met mannen te maken hebben, ze is op jonge leeftijd door haar vader misbruikt.
Ziehier Arend die het daglicht gaat zien, huilend almaar door als peuter,om zijn bestaan weg te kunnen werken. Hij wordt een dik, gedrochtig, hinkend jongetje dat dan op het idee komt dat hij wil kunnen vliegen, zich van de aarde verheffen, om zo het aardse leven te kunnen verlaten. Hij gaat daartoe vleugeltjes sparen, van vliegen en vlinders en vogeltjes, terwijl zijn moeder er alles aan probeert te doen om ook zijn bestaan te minimaliseren, ze slaat hem en sluit hem op in huis.
Toch is ook moeder geen monster: je begrijpt haar perspectief; het zal je maar gebeuren om vast te zitten aan een kind dat altijd huilt en die alleen maar uitstraalt geen lol in het leven te hebben, een donkere huilende vlek in je bestaan. Als het ware. De enige die zich om Arend bekommert is Hans, de bovenbuurman. Langzaam wint hij het vertrouwen van Arend en ja, dan maakt hij grote vleugels voor Arend van echte arendsveren, en dan...
Dit boek las ik en toen ik op het einde van de ochtend weer opkeek brak buiten de zon door, flarden blauwe lucht verschenen weer, tijd dus om heel snel naar buiten te gaan. Nog helemaal met mijn hoofd in dat boek, in het hoofd van Arend, die net als de pathologische seriemoordenaar in Silence of the Lamb iets spaart om zelf te kunnen transformeren: Daar huid van vrouwen en bij elke vrouw die hij daartoe ombracht, liet hij de cocon van een zeldzame vlinder achter, hier bij Arend vleugeltjes van die vliegen en vlinders, liep ik de Hortus in.
Ik kwam in een oude kas, waar rupsen zich ontpoppen en daar steeg een grote oranje vlinder vlakvoor mijn ogen van het groene blad op. Nog nooit zó de stille zwevende lichtheid ervaren van het vliegen. Alsof ik van binnenuit, vanuit het grote logge lijf van Arend de verrukking kon voelen van het zonder zwaarte je van de grond te kunnen verheffen. Flying Dutchman, zo heette deze vlinder.
Zo is het verlangen in elke ziel om zich te ontpoppen, om uit die cocon te komen, die je zelf eerst moet maken door je vol te eten. En dan groeit er iets anders, je breekt door, je verkreukelde vleugels die voor het eerst de oude bekende maar tegelijk geheel nieuwe wereld aanraken, moet je een paar uur laten drogen in de lucht en dan, dan verkennen ze dat nieuwe element: kleurrijk stijg je op.