zaterdag 12 mei 2012

Psalm 28

Ik moest wel om mezelf lachen. Sjouw ik me daar in een tas ongeveer 10 kilo grote stenen naar het klooster. Omdat het over psalm 28 gaat en ik daarin bemediteer dat de psalmist David in deze psalm een innerlijk proces meemaakt. Eerst ervaart hij God als een rots, die zwijgt en er dus wellicht niet is: dan wordt hij iemand die in de groeve is gedaald. Maar op het einde van de psalm ervaart hij God als zijn sterkte, zijn schild, aan wie hij zijn diepste vertrouwen geeft, een herder.

Dus op de lichtgroene doek kwam aan de ene kant een rotspartij en aan de andere kant de lichte binnenkant van een boom met schermbloemen omgeven, die ik op weg naar de bushalte nog uit de berm rukte. De twee kanten waren verbonden met een sliert wingerd die ik van mij huis had gescheurd met daartussen in een rechte lijn drie kaarslichtjes. Het zag er best aardig uit. Men moet er wat voor over hebben, vandaar dat gesleep met die tas.

Psalmen gaan al eeuwen en eeuwen, al duizenden jaren mee, dus ze moeten een algemeen menselijke betekenis hebben, die elke generatie opnieuw aanspreekt. Bovendien worden ze in kloosters dagelijks gebeden en gezongen dus, tja, de hele wereld moet daarin vertegenwoordigt zijn. Maar hoe krijg je er heden ten dage zin in? De generaties voor ons hebben ze vaak tot boeman's-gedichten gemaakt vol dreiging en bezwering. Ik probeer in elke psalm een weerslag te zien van een gang die de psalmist maakt door zijn eigen emotionele huishouding. En hoe dat weer een weerslag heeft op de wijze waarop hij de wereld beleeft.

Je ziet en ervaart vaak wat je kunt en wilt zien. Zo formuleer je de wereld, zo maak je de werkelijkheid tot de jouwe, de jouwe alleen. Wie de wereld als ellendig en als een groot tranendal ziet, heeft gelijk, wat dat is wat je dan voornamelijk ervaart en meemaakt. Omgekeerd ook. In deze psalm komt David tot een soortgelijk inzicht. Eerst zou hij wel willen dat God de kwaden, degenen die het leven zo onleefbaar maken en verontmenselijken, zou straffen. Dan realiseert hij zich: dit soort mensen hebben geen oog voor Gods werk en daarom blijft God onzichtbaar voor hen en blijft hun bestaan brokkelig, zonder een innerlijke continuïteit:

Nooit hebben ze oog voor Gods werk,
voor niets wat zijn hand heeft voltrokken
daarom delgt hij hen
zet hen niet voort.

Na dit eerste inzicht volgt een tweede: IK kan me wel richten op God, mijn hart openen in zachtheid. Dan laat God van zich horen, er komt een energie vrij die jou sterk maakt en beschermt. Je wordt opgenomen in een stroom van vertrouwen, muziek gaat dansen, je voelt je thuis bij jezelf en in de wereld: gezegend. Lees de psalm  maar eens met deze blik. David doet verslag van deze reis naar binnen. In zijn taalspel is het een zoektocht naar God. Maar het kan ook in een andere taal.