woensdag 6 maart 2019

Lunchconflict, vijf Ratha’s, geschilderde tuin

Vandaag dan voor het eerst een werkelijk gestresste Indiër meegemaakt. Ik ging lunchen in mijn food center, ze serveren er een lunch met witte rijst, een Indiase kroepoek, zes bakjes met allerlei sausjes, sommige met groenten erin, eentje met vis, iets yoghurt-achtigs en een banaan voor 70 rupi, nog geen euro. Er komen voornamelijk mannen dan eten en ook tuktuk-rijders, te herkennen aan licht bruine kleding, het busstation is vlakbij, en één ervan ging naast me zitten en begon flink hard te oreren tegen een collega, schuin tegenover hem.

Geen idee natuurlijk waar het over ging, maar wat  opviel was, dat die collega helemaal niks terug zei en alleen maar naar hem bleef glimlachen en af en toe praatte met een vriend, naast hem. Beide keken  alleen maar terug, ze negeerden hem niet, en bleven lachen. Wat een conflictbeheersing. Ik wierp een blik naast me, hoe kwaad was deze man, hoe gespannen? Maar dat had hij meteen door, hij wilde al wat tegen me zeggen, maar ik boog meteen mijn hoofd naar de schaaltjes met eten. Toen hij opstond en wegliep, dacht ik: ja, zo lopen westerse mensen ook, vanuit hun hoofd, snel, met spanning in het lichaam. Hier is er het slentertempo, vanuit de heupen, het is geen zelf vergeten sloffen, mensen zijn tegelijk erg aanwezig in hun hele lichaam. Het tempo hier bevalt me erg goed, in Nederland ben ik altijd de langzaamste.

Ik kwam terug van de Vijf  Ratha’s, dat zijn strijdwagens, die in het verlengde van het food center, twee kilometer verder, in de buurt van de zee liggen. Het zijn vijf rotsen, die tempeltjes zijn geworden, in de vorm van strijdwagens, maar de wielen zijn verloren gegaan. En in maar eentje is een beeld. Er staat ook een levensgrote olifant van steen en een leeuw en Nandi de stier. Aangekomen daar was het geheel goed te aanschouwen vanaf de hekken, had ik nou zin om 600 rupi entree te betalen?

Een man kwam op me af, die afbeeldingen verkocht die hij op zijde geschilderd had. Eerst zeg ik nee, geen belangstelling, maar iets in het kleurgebruik en een heel heldere oogopslag, maakte me toch nieuwsgierig naar alle tekeningen. En alras zie  ik er eentje die ik toch wel heel mooi vond: in de stijl van de Noord-Indiase schilderkunst, een tuin vol met werkers, in een blauwe ondergrond, omlijst met goud en goudgepenseelde ranken met blaadjes, zoals bij miniaturen. Alleen is deze iets groter dan een A4. Er zitten er twee bij een bron onder, andere spelen een spel, doen iets  aan de  beplanting, bovenin is er een waterstroompje. En weer vertolkte, ook deze man mijn gedachten:’ als je naar binnen gaat is het enige extra, dat je het kunt aanraken, wég is het geld, als  je dit koopt heb je er voor  altijd plezier van.’ Dus ik ging overstag, voor 800 rupi. 

‘Kom, ik loop met je mee langs de hekken, dan weet je er alles van, je hebt echt niks gemist door niet naar binnen te gaan’ Daarna, bij het afrekenen, verzuchtte ik nog eens, écht niks te willen kopen. En natuurlijk werd God er weer bij gehaald. Die had voorbestemd, dat hij vanochtend dacht, laat ik eens op pad gaan ( dat deed hij niet elke dag, hij was het liefste aan het schilderen), en dat ik op het juiste moment hem tegen het lijf liep. Hier in India  lijkt het een uitgemaakte en duidelijke zaak, dat dit waar is.