In de St Jan Kathedraal in Den Bosch kun je nu een hostie ontvangen die je door een loket wordt aangegeven in een vierkanten papieren bakje met grote flappen, het ziet er van de bovenkant uit als een kruis, maar het zijn de handvaten en erna kun je het bakje weggooien. Dit in het kader van het Coronavirus, natuurlijk.
Mijn eerste associatie is toch een snackbar, een goddelijke snackbar waar je in een soort van frituurbakje een stukje van God kunt halen. Ik dacht aan de snackbar die ik als peuter weleens bezocht, zo oud moet ik geweest zijn, want het was vlakbij waar ik toen woonde: ‘de torenflat‘ heette het gebouw in de volksmond. Ik vond het er spannend, er was een klein loket waar vader de bestelling deed en daarachter was dan een grote keuken waar je niet in kon kijken, maar je hoorde sissende geluiden en er waren de dampen van gebakken frituur. Ik wist dat we dan papieren zakken meekregen met de frieten en toch dacht ik elke keer ook magische dingen: dat er iets uit zou komen dat je sterker maakt of waar je van zou kunnen vliegen. Die mensen achter dat kleine gat in de muur waren misschien ook tovenaars... tenminste: ik liet die mogelijkheid open.
Ook denk ik terug aan de tijd dat ik stage liep, om misschien wel pastoraal werker te worden in de katholieke kerk. Toen bleek dat je als je op ziekenbezoek ofzo ging, tenminste naar mensen die niet mobiel genoeg waren om zelf naar de kerk te gaan, je dan gezegende hosties kon gaan halen in de kerk, om ze uit te delen. Let wel: gezegend en geconsacreerd door de priester, zelf mocht je dat ritueel niet voltrekken, en daarmee had je dus echte stukjes... ja, wat, Jezus bij je?, omdat het brood en de wijn daadwerkelijk verandert in het lichaam en bloed van Christus, volgens het katholieke geloof?
Nee! dacht ik, dat ga ik NIET doen, en ik voelde het ook tot in mijn vezels, ik zie me al fietsen heen en weer naar de kerk en door de stad, alles in mij verzette zich daartegen, onberedeneerd: dit kon niet waar en echt zijn... Het werd een van de redenen om te ervaren dat ik niet hoorde in die katholieke kerk. En nu weer, vraag ik me dit af: wat zit hier voor een vreemde gedachtegang achter en hoe moet ik me dat concreet voorstellen: zit er nu achter dat loket een priester, die één voor één in lange rijen al klaargezette bakjes, in elk dan een hostie legt en dan prevelt: ‘Lichaam van Christus’?
Ik denk dan terug aan de tovenaars die ik als peuter vermoedde en die mij ook wat ontzag inboezemde, in die friettent, in mijn herinnering, héél groot, een beetje zoals de kathedraal van nu: ruimte om je heen die wanneer je die betreed niet meer hoort bij de alledaagse wereld. Maar peuters worden groot... En nu zou ik willen dat al die hocus-pocus en die industrie omtrent ‘het heilige’ afgelopen zouden zijn. Zoals de aflaat-praktijken in de Middeleeuwen: een kerk die rijk werd door het product van verlossing en vergeving te leveren aan de gewone gelovigen.