Gisteren was ik naar de Glasdagen in Leerdam. Ik was daar nog nooit geweest. F. dacht dat Leerdam een leuk pittoresk stadje zou zijn en er zou een installatie zijn met hele grote drijvende ogen van glas in het water. Reden genoeg om me mee te laten nemen. De trein in, twee keer overstappen, blauwe lucht, fijn.
Maar wat viel Leerdam ons tegen! Een stadje dat rond de jaren tachtig waarschijnlijk gestopt is met renovatie: rommelig, zonder enige allure. De glazen ogen keken ons petieterig en wat doods aan. We besloten een wandeling te maken, buiten het dorp, op zoek naar wat natuurschoon. De nieuwbouwwijkjes stopten niet. Uiteindelijk op het asfalt neergestreken, wel met uitzicht op een wei met koeien en we draaiden met onze troost-hebbeding-glazen-druppel-met-kleuren erin, het ding in het zonlicht.
Láter zullen we ons dit vast heel goed herinneren, zei ik. Zo'n ónspectaculaire dag, ergens in Nederland. Ik vertelde haar dat ik met E. de prachtigste wandelingen heb gemaakt in de Achterhoek. Maar wat we allebei nog haarscherp onthouden hebben, als heel speciaal, was de keer dat we in januari in de zon in de berm onze boterhammen aten. En dat we een dag in de regen hadden gelopen en als twee zwervers onder de brug onze warme chocomel dronken.
Het meest gewone, dat blijft bij. Het onverwachte. Ik weet alleen dat het coulissenlandschap het decor vormde, maar de regendruppels die van de brug naar beneden lekten, die zie ik nog filmisch voor me en dat gevoel van helder aanwezig zijn, het bewust beleven. 'Iets voor in je blog,' zei F. Hierbij, dus.