Er kwam weer een herinnering naar boven drijven omtrent wit-zwart-bruin. Ik had een lievelingspop en die heette Tima. Ze staat al op een foto terwijl broertje in de box is, dus ik was 3-4 jaar. Tima had blonde krulletjes en bolle blozende wangen en Moeder naaide voor haar hetzelfde schort-jurkje, grijs met een rode tulp als zak voorop, als dat ik zelf aan had.
Op een dag kreeg ik een negerpopje en die was een stuk kleiner dan Tima. Moeder spoorde aan haar ook een naam te geven, maar dat kwam er niet van. Ze wilde graag dat ik ‘negerpopje’ minstens zo leuk zou gaan vinden als Tima. Maar dat lukte haar niet, misschien kun je maar één echte lieveling hebben. Maar als ze op een rijtje van belangrijkheid in mijn bed naast me lagen, dan was er dus eerst Tima en dan kwam het stoffen konijn, zelf gemaakt door ‘een zuster uit het klooster’ weet ik nog wel, vaker vind ik het jammer dat die verdwenen is. En daarna kwam Beer en vooruit ‘negerpopje’ mocht er ook bij.
Moeder vroeg mij waarom ‘negerpopje’ zo achteraan bleef hobbelen, kwam het door de kleur? Ik begreep de vraag helemaal niet, maar nu wel. Ik denk dat zij toch graag wilde sturen dat ik niet-blank mooi of lief zou vinden...Want zij stuurde mij in mijn poppenwensen: later mocht ik geen Barbie krijgen, hoe erg ik daar ook over heb gezeurd. Ze vond het een rare pop: veel te dun en stijf. Ik heb haar niet duidelijk kunnen maken dat de lol erin zat dat je Barbie steeds andere kleertjes kon aandoen, vriendinnetjes hadden hele garderobes.
Veel later kreeg ik toch een ‘Barbie’. Zij had knieën die konden bewegen, daar kon je tenminste wat mee, niet zo tuttig, zei Moeder. Maar ik kon er niks mee: zij bleek kleiner dan Barbie en kon dus niet meedoen in verkleedpartijtjes. Ook Ken mocht ik niet krijgen, maar ik denk nu, dat als er een zwarte Barbie was geweest, die wel mijn richting op was gekomen.
Moeder komt steeds meer naar voren als iemand die zich wel erg bewust was van kleur: zij was misprijzend over het gegeven dat Oma haar huid met een paraplu beschermde tegen de zon, die wilde zo wit mogelijk zijn. Mijn eerste vriendje H. had een witte huid en een jongensachtig gezicht. Oma was weg van hem: ‘Halus, manis, cantik’, zei ze: fijntjes, lief, knap... Dat vond ik natuurlijk zelf ook, maar Moeder had hier gemengde gevoelens bij. Zij had ook het idee dat tante A. de vrouw van een broer van vader, letterlijk een wit voetje voor had bij Opa en Oma. Misschien klopte dat wel: Opa was heel erg op Nederland gericht.
Moeder was wel trots op haar kleur. Een andere herinnering ontspringt. Ik ging altijd mee met kleren kopen voor haar. Moeder past een lichtgeel mantelpakje met een groen-bruinig koltruitje eronder met abstracte motiefjes die wel aan de natuur doen denken. ‘Wat stáát het u goed en wat kleurt het mooi bij uw huid’, zegt de winkeljuffrouw. Ik zie moeder glunderen, ze koopt het ook en RODIER, werd, of was al, haar lievelingswinkel wier kenmerk, kleurige kleding was.
‘Kleur’ is in de grond neutraal. Daarom begreep ik de vraag rondom ‘negerpopje’ niet en waarom moest ik haar een naam geven? Maar voor Moeder die als meisje niet mocht zwemmen in het openbare bad in Surabaya; ‘voor Chinezen verboden’ , golden al de dichtregels van Neeltje Maria Min en ik denk dat dit ook de kernboodschap is van Black Lives Matter:
Noem mij, bevestig mijn bestaan
Laat mijn naam zijn als een keten
Noem mij, noem mij, spreek mij aan,
O, noem mij bij mijn diepste naam
Voor wie ik liefheb wil ik heten.