Ik heb de allerlaatste stralen van de warme na zomerzon intens beleefd. Ik had een paar uur waar niks in was en ben naar de bibliotheek gefietst. Ik zocht er een dun boekje, waarvan ik wist, dat ik het in die paar uren uit kon lezen. Het werd Ijzertijd van J.M. Coetzee. Met het boekje in de hand fietste ik naar huis en dacht: dit is geluk: zomaar een boekje kunnen halen en het nu in de na zomerzon buiten zitten lezen.
Je leest dan alert, geheel helder en gespitst, geen moment om af te dwalen en te gaan zwalken, want anders kwam het boekje niet op tijd uit. Niet alleen daardoor ging het boek door merg en been: de inhoud is schrijnend en komt dicht op de huid.
De hoofdpersoon, een blanke vrouw in Kaapstad schrijft een afscheidsbrief aan haar dochter die naar Amerika is geëmigreerd. Ze is geveld door botkanker en stervend en alleen. Ze raakt verbonden met een zwarte man, die in dozen in haar achteruitgang verblijft. Een onmogelijk iets, maar het onmogelijke zoekt ze. Deze brief is niet een luchten van mijn hart. Het is het luchten van iets, maar niet van mijn hart, schrijft ze.
Ze is zich zeer wel bewust dat haar dochter degene is die haar met het leven verbindt:
Leven! Jij bent mijn leven: ik houd van jou als van het leven zelf. 'sMorgens loop ik het huis uit, maak mijn vinger nat en steek hem in de wind. Komt de kilte uit het noordwesten, uit jouw contreien, dan blijf ik lang staan snuiven, al mijn aandacht concentrerend in de hoop dat mij over vijftienduizend kilometer land en zee een vleugje zal bereiken van de melkachtige geur, die je nog steeds achter je oren hebt, in de plooi van je nek.
De eerste taak die mij wacht, met ingang van vandaag: weerstand bieden aan het verlangen om mijn dood te delen. Van jou houden, van het leven houden, de levenden vergeven en zonder bitterheid vertrekken. De dood omhelzen als de mijne, de mijne alleen.
Dan geeft ze zich over aan een transformatieproces: ze sluit een breekbaar verbond met de zwarte man aan wie ze het toevertrouwt de brief na haar dood te posten aan haar dochter. Omdat ik Vercueil niet vertrouwen kan, moet ik hem vertrouwen. Ik probeer een ziel levend te houden in tijden die de ziel niet erg gastvrij gezind zijn.
Die dochter wordt haarscherp gezien door haar moeder. Ze is degene die warmhartige belangstelling rondwaaiert in haar brieven met de boodschap: laat mij niet terug komen voor jou. Ik wil geen voet meer in Zuid Afrika zetten. Ze schrijft: Er schuilt iets even verschrikkelijks als bewonderdaardigs in die wilskracht van jou, in de brieven die je schrijft waaruit -laat ik er geen doekjes om winden- niet genoeg liefde spreekt, in elk geval niet van de liefhebbende meegaandheid die liefde tot leven brengt. Ze zijn warm, aardig, vertrouwelijk zelfs, en vol bezorgdheid om mij, maar het blijven brieven van iemand die een vreemde is geworden, een vervreemde.
Het alchemische transformatieproces waarin ze zich onderwerpt beschrijft ze als volgt:
Hij (de zwarte man Vercueil) maakt deel uit van mijn verlossing. Ik moet van hem houden. (...) Als ik niet van hem kan houden, hoe waarachtig kan ik dan zeggen dat mijn liefde voor jou is? Want liefde is niet als honger. Liefde laat zich nooit verzadigen, stillen. Als iemand liefheeft, heeft hij meer lief. Hoe meer ik van jou houd, des te meer zou ik van hem moeten houden. Hoe minder ik van hem houd, des te minder houd ik, misschien van jou.
Kruisvormige logica, die me brengt waar ik niet heen wil!
Ze wil er niet heen, maar ze gaat die weg wel. De intensiteit wordt verhevigd omdat Zuid Afrika de werkelijkheid is, waarin het zich afspeelt. De eenvrouwaktie om te willen houden van iemand die aan de andere kant van die samenleving staat, het lijkt of je Coetzee zelf hoort schreeuwen, hij die in interviews met een zachte, nauwelijks verstaanbare stem spreekt.
Ik wil tekeer gaan tegen de mensen die deze tijd hebben vormgegeven. Ik wil ze voor de voeten werpen dat ze mijn leven hebben verpest, zoals 'n rat of 'n kakkerlak eten verpest zonder er zelfs maar een hap van te nemen, alleen door erover heen te lopen en eraan te snuffelen en er z'n behoefte op te doen. Het is kinderachtig, ik weet het, om met 'n beschuldigend vingertje naar anderen te wijzen. Maar waarom zou ik accepteren dat mijn leven altijd waardeloos zou zijn geweest, ongeacht de vraag wie de macht had over dit land? Macht is tenslotte macht. Macht dringt binnen. Dat ligt in de aard ervan. Het dringt je leven binnen.
Ja, het ÍS geluk, om in een vrij land, Nederland, dit boek te kunnen lezen in de laatste na zomerzon van het jaar 2008.
Je leest dan alert, geheel helder en gespitst, geen moment om af te dwalen en te gaan zwalken, want anders kwam het boekje niet op tijd uit. Niet alleen daardoor ging het boek door merg en been: de inhoud is schrijnend en komt dicht op de huid.
De hoofdpersoon, een blanke vrouw in Kaapstad schrijft een afscheidsbrief aan haar dochter die naar Amerika is geëmigreerd. Ze is geveld door botkanker en stervend en alleen. Ze raakt verbonden met een zwarte man, die in dozen in haar achteruitgang verblijft. Een onmogelijk iets, maar het onmogelijke zoekt ze. Deze brief is niet een luchten van mijn hart. Het is het luchten van iets, maar niet van mijn hart, schrijft ze.
Ze is zich zeer wel bewust dat haar dochter degene is die haar met het leven verbindt:
Leven! Jij bent mijn leven: ik houd van jou als van het leven zelf. 'sMorgens loop ik het huis uit, maak mijn vinger nat en steek hem in de wind. Komt de kilte uit het noordwesten, uit jouw contreien, dan blijf ik lang staan snuiven, al mijn aandacht concentrerend in de hoop dat mij over vijftienduizend kilometer land en zee een vleugje zal bereiken van de melkachtige geur, die je nog steeds achter je oren hebt, in de plooi van je nek.
De eerste taak die mij wacht, met ingang van vandaag: weerstand bieden aan het verlangen om mijn dood te delen. Van jou houden, van het leven houden, de levenden vergeven en zonder bitterheid vertrekken. De dood omhelzen als de mijne, de mijne alleen.
Dan geeft ze zich over aan een transformatieproces: ze sluit een breekbaar verbond met de zwarte man aan wie ze het toevertrouwt de brief na haar dood te posten aan haar dochter. Omdat ik Vercueil niet vertrouwen kan, moet ik hem vertrouwen. Ik probeer een ziel levend te houden in tijden die de ziel niet erg gastvrij gezind zijn.
Die dochter wordt haarscherp gezien door haar moeder. Ze is degene die warmhartige belangstelling rondwaaiert in haar brieven met de boodschap: laat mij niet terug komen voor jou. Ik wil geen voet meer in Zuid Afrika zetten. Ze schrijft: Er schuilt iets even verschrikkelijks als bewonderdaardigs in die wilskracht van jou, in de brieven die je schrijft waaruit -laat ik er geen doekjes om winden- niet genoeg liefde spreekt, in elk geval niet van de liefhebbende meegaandheid die liefde tot leven brengt. Ze zijn warm, aardig, vertrouwelijk zelfs, en vol bezorgdheid om mij, maar het blijven brieven van iemand die een vreemde is geworden, een vervreemde.
Het alchemische transformatieproces waarin ze zich onderwerpt beschrijft ze als volgt:
Hij (de zwarte man Vercueil) maakt deel uit van mijn verlossing. Ik moet van hem houden. (...) Als ik niet van hem kan houden, hoe waarachtig kan ik dan zeggen dat mijn liefde voor jou is? Want liefde is niet als honger. Liefde laat zich nooit verzadigen, stillen. Als iemand liefheeft, heeft hij meer lief. Hoe meer ik van jou houd, des te meer zou ik van hem moeten houden. Hoe minder ik van hem houd, des te minder houd ik, misschien van jou.
Kruisvormige logica, die me brengt waar ik niet heen wil!
Ze wil er niet heen, maar ze gaat die weg wel. De intensiteit wordt verhevigd omdat Zuid Afrika de werkelijkheid is, waarin het zich afspeelt. De eenvrouwaktie om te willen houden van iemand die aan de andere kant van die samenleving staat, het lijkt of je Coetzee zelf hoort schreeuwen, hij die in interviews met een zachte, nauwelijks verstaanbare stem spreekt.
Ik wil tekeer gaan tegen de mensen die deze tijd hebben vormgegeven. Ik wil ze voor de voeten werpen dat ze mijn leven hebben verpest, zoals 'n rat of 'n kakkerlak eten verpest zonder er zelfs maar een hap van te nemen, alleen door erover heen te lopen en eraan te snuffelen en er z'n behoefte op te doen. Het is kinderachtig, ik weet het, om met 'n beschuldigend vingertje naar anderen te wijzen. Maar waarom zou ik accepteren dat mijn leven altijd waardeloos zou zijn geweest, ongeacht de vraag wie de macht had over dit land? Macht is tenslotte macht. Macht dringt binnen. Dat ligt in de aard ervan. Het dringt je leven binnen.
Ja, het ÍS geluk, om in een vrij land, Nederland, dit boek te kunnen lezen in de laatste na zomerzon van het jaar 2008.