woensdag 13 mei 2020

Het gezicht van mijn stad

Gisteren een heerlijke rondwandeling gemaakt: vanuit huis, langs het kanaal, die over bij de sluis van Weurt, over de brug de Oversteek naar de andere kant van de Waal, over de strandjes langs de rivier, de Waalbrug over, door de binnenstad, het Kronenburgerpark, de oude huizen van de Voorstadslaan en het vroegere tuindorp Hees dat in ere lijkt te worden hersteld met grote grasstroken langs de weg en tenslotte een boeketje margrieten,korenbloem, klaprozen plukken langs de kant van de weg, weer aan mijn kant van het kanaal.

Doel was ‘Het gezicht van Nijmegen’, een reuzenmasker gemaakt door de kunstenaar Andreas Hetfeld, het verwijst naar een zilveren gezichtsmasker uit de Romeinse tijd dat in 1915 uit de Waal is opgebaggerd en sindsdien een pronkstuk is in Museum Valkhof. Je kunt er van achter in klimmen en dan zie je door de open ogen de Stevenskerk uittorenen. Ik kon het aanvankelijk niet vinden want ik dacht dat het op een strandje aan de Waalkant lag, maar het bleek op het stadseiland te liggen. Dus al bijna bij de Waalbrug, zag ik dat het niet kwam, ook niet wanneer ik onder de Waalbrug zou lopen naar het vervolg van de rivier. Dus ik liep terug, ging het stukje Oud-Lent over (Ja, natuurlijk, lege terrassen...) en daar, aan de andere kant zag ik ineens het profiel van dat gezicht, reuzengroot, omringd door de rivieren, de wandelbruggetjes, de wolken erboven.

Wat machtig mooi en ook wat onwerkelijk, zo’n nieuw gezicht, het had iets fijn droomachtigs, iets wat in je dromen er ineens kan zijn. De wandeling voegde ook ineens al mijn ervaring van de afgelopen maanden samen, het was een thuiskomst-wandeling, ik was nog niet in mijn stad geweest na Bali en nu kwam de skyline steeds dichterbij vanuit verschillende perspectieven en ik tuurde naar het oude huis van Ouders aan de overkant van de Waal, nee daar kon ik niet meer boven van het uitzicht genieten... En dan dat masker, ook surreëel, zoals deze hele Coronatijd die eigenschap houdt, het is alsof je in het begin van een film zit, een rampenfilm of een actie/thrillerfilm, je ziet de mensen allerlei actie ondernemen om hieruit te komen en ermee om te gaan, maar we zijn er nog lang, lang, lang niet...

Dat neemt niet weg dat ik al wandelend eigenlijk alleen maar die regels uit het liedje Le Bucheron  van Yves Duteil neuriede:
C’est la chaine sans fin des détails innombrables 
Qui fabriques nos jours et ressemble au destin 
Qui fait tomber la pluie sur les déserts de sable 
Et jaillir la musique aux doigts des musiciens 

Je n’étais qu’un maillon dans cette chaine immense 
Et ma vie n’est qu’un point perdu sur l’horizon
Mais il fallait l’amour de toute une existence
Pour qu’un arbre qui meurt devienne une chanson.

Op een oud filmpje op YouTube zingt hij het met zijn lange bruine Beatle-kapsel: zo heb ik hem in mijn herinnering bewaard en zo vergelijkbaar jong was ik ook in die tijd, al was hij zelfs een paar jaar ouder... op andere filmpjes zie ik hem nu ook oud met kortgeknipt grijs haar... Ik hoop heel erg dat ik bij leven en welzijn dit liedje ook weer kan zingen in een tijd dat het leven weer normaal is, helemaal zoals vanouds, iedereen vrij en blij door de straten, alles boordevol gevuld met fysieke mensheid.