De afgelopen week heb ik De Indië-romans gelezen van Jeroen Brouwers. Het boek stond in de slaapkamer van mijn ouders met daarnaast Geheime kamers waar ik nu ook alweer een derde van gelezen heb. Dat ze in hun slaapkamer een plek hadden, uitverkoren uit de vele, vele boekenkasten die grote delen van het huis domineerden, betekent dat deze boeken toch een speciale plaats hadden, vermoed ik. Ik zie ook het beeld van Moeder op mijn netvlies tijdens een van haar laatste bezoeken aan haar huis: ze pakte deze twee boeken en overwoog om ze te gaan herlezen, maar bedacht zich en liet ze toch staan.
De Indië-romans, dat zijn er drie: Het verzonkene uit 1979, Bezonken rood uit 1981 en De zondvloed uit 1988. De laatste is de echt dikke pil, de andere twee bevatten respectievelijk 70 en iets meer dan 100 pagina’s, terwijl de hele trilogie 974 pagina’s beslaat. Allen hebben een autobiografische basis: Brouwers tijd in Indië, het huidige Indonesia, zouden mijn ouders zeggen, dat hij als achtjarig jongetje verlaten moest. Zijn jeugd daar heeft hem nooit losgelaten en heeft zijn leven gekleurd.
Het verzonkene was voor mij direct herkenbaar en maakte mij weer extra bewust hoezeer ik zelf, notabene tweede generatie en niet in Indonesië geboren en er pas op mijn 16e voor het eerst geweest zijnde, toch de verhalen en het referentiekader van mijn ouders ook in mij ergens verzonken zijn en een onderdeel zijn van mijn eigen identiteit. Die ervaring had ik ook tijdens mijn laatste verblijf op Bali: voortdurend was er de echo van herinneringen aan mijn grootouders en de verhalen van mijn ouders... Laat staan hoe dit voor hen aanwezig moet zijn geweest: Indonesië, de geuren, het intense groen van een vibrerende natuur, het klimaat, het leven buiten en niet binnen... Het vrijer en losser in het leven staan dan in het zo anders mannelijke katholicisme en het stijve calvinisme, belichaamd in zijn vriendinnetje Tikkoes naar wie hij zijn leven lang blijft verlangen: Jeroen Brouwers beschrijft het allemaal heel treffend, en hiermee begrijp ik wel waarom het boek een plaats in de slaapkamer van Ouders had.
Het tweede boek Bezonken rood, is een onderwerp geworden van een felle discussie indertijd: Brouwers beschrijft er de tijd van de internering in een Jappenkamp en de ervaringen van zijn moeder en de wreedheden die er zouden hebben plaatsgevonden. Pas tijdens het lezen vond ik zelf ineens dat de beschrijvingen van spleetogige monsterlijke mensen wel wat karikaturaal is en ik dacht: als dit allemaal zo gebeurd is, dan zou dat wel meer bekend kunnen worden... Het boek is destijds zeer lovend ontvangen door de literaire recensies, behalve door Rudy Kousbroek. Ik was destijds fan van hem dus ik pakte het boek uit mijn boekenkast erbij: Het Oost-Indisch Kampsyndroom, waar Kousbroek zelf zijn jeugd in Indonesië verwerkt: Brouwers beschrijft wachttorens à la de concentratiekampen, die er nooit geweest zijn, waarom wil hij de kampervaring in Indonesië daaraan gelijk stellen? ... een soort van literaire vrijheid, die Kousbroek ten aanzien van dit onderwerp volstrekt ongepast vond.
In De zondvloed komt die ietwat larmoyante aard van Brouwers, beneveld ook door de alcohol en zichzelf steeds tot de orde roepend wat nu de werkelijkheid en wat zijn fantasie is, nog duidelijker tot uiting. Dramatiseren, de vrouw met wie hij twee kinderen heeft verafschuwen in beeldend taalgebruik, zichzelf opsluitend in een verlaten huis in een bos, op zoek en heimwee houdend naar de onschuld en de vrij van zonden beleefde lichamelijkheid met Tikkoes, zijn jeugvriendinnetje in andere vrouwen, bedorven geraakt in het internaat door katholieke broeders en dit vervloekend: dat houdt dan toch mijn aandacht vast omdat ik iets van die interne dialoog toch herken: het andersoortige referentiekader van het Oosten naast die van het Westen.
Voor mij ook goed beschreven: de wijze waarop er geen lineaire tijd is, maar ervaringen uit het verleden ook voortdurend je heden in wandelen en je soms zelfs ter plekke al weet hoe je wat er gebeurd met je mee zal blijven dragen. Dat je in die huidige tijd en wat er ter plekke gebeurt soms niet anders kan, dan de rol die daarbij hoort, op je te nemen, dat je mensen om je heen ziet handelen binnen de kaders en stramienen die zij zijn geworden door hun eigen omstandigheden en dat je dit niet kunt veranderen...
Ik had dus een boeiende tijd met het lezen van deze Indië-romans, dus ik besloot ook dat andere boek Geheime Kamers ter hand te nemen. Ik zag op mijn netvlies Moeder dit boek uit het blauwe boekenkastje tegenover hun bed pakken, het openslaan met de woorden: misschien deze maar mee... Ze las de eerste pagina en zei toen meteen: Nee, toch maar niet en ze sloeg het boek resoluut weer dicht. De titel van het eerste hoofdstuk blijkt te zijn: ‘De eerste dag van de dood’. Ik voelde mij even in moeders schoenen staan: dat wil je niet lezen, als je al weet dat je nog maar een heel korte tijd te leven hebt... Wat een raadsel blijft het: Leven.