‘De dag had iets lichts en hartelijks’; deze woorden komen zomaar in mij op. Ik voelde mij als dit jongetje; je loopt en je loopt en de hele dag wordt je overstelpt met cadeautjes, er komt geen einde aan, dus je ondergaat het met een soort van stille verwondering. Want zo is het in Nederland toch? Dan ga ik naar één tentoonstelling en dat is genoeg, kun je de hele dag op herkauwen en van bij komen. Maar hier: het gáát maar door, Venetië zelf is één en al esthetiek en tjokvol moois met zoveel exposities op elke vierkante kilometer.
Deze beesten van glas uit Merano uit de 20-30 jaren van de vorige eeuw; voor het eerst dat glas ook op de Biënnale terecht kwam, als kunstvorm serieus genomen.
De groene tuin naast het San Marcoplein om even bij te komen, een salamandertje schuifelt rond het bankje waarop ik zat.
De toon van de dag werd gezet door de schilderkunst van Andrej Wróblewski ( 1927-1957), een Pool, jong gestorven door een ongeluk in de bergen, hij heeft ongeveer 150 werken nagelaten in acht jaar tijd en is nu één van de belangrijkste na-oorlogse schilders van Polen. Zijn zelfportret zegt mij dat dit het soort jongeman is waar ik verliefd op zou kunnen worden, toen ik jong was. Gecombineerd met de sfeer in zijn werk. Hij heeft de gruwelen van de tweede wereldoorlog bewust meegemaakt, hij zag executies van rijen mensen op straat, maar hij schildert alles met een soort van mildheid, gek genoeg zonder zwaarte. Zoals hij zelf zegt, hij wil troosten.