De camping om half zeven in de ochtend. Ik hoor de boten tuffen in de lagune. Vlak voor vertrek was ik bevangen door mijn buurvrouw in de stad. Zij mist J., die zij vanaf haar viertiende kende, zó erg. ‘Ik heb geen leven meer’, zei ze. Ondertussen heeft zij een lekkage in haar schuur, die aan de mijne grenst. Zij denkt dat het door de begroeiing aan mijn kant komt. J. had in de loop van de tijd al aanpassingen gedaan. Hij vertelde mij ooit dat hij heel veel slakken in hun schuur had, ik had nergens last van en mijn schuur is altijd kurkdroog geweest…Dus ik moest contact maken met de woningbouwvereniging, terwijl ik juist hoopte voorlopig niks met ze te maken te hebben; ik wilde ze ver weg van het huis houden.
J. deed alles, ook in de tuin dus. Tegen mij zei hij al die begroeiing ook wel te kunnen waarderen. In mijn afwezigheid hield hij minutieus het gangpad bij; dat er geen slierten bruidssluier enzo overhingen. Maar P. heeft er niks mee. En ze staat er helemaal alleen voor; ‘ik ben alleen, alleen’ snikt ze. Ik denk dat zij nu het liefst een stenen tuin heeft, waar de tijd stil staat en ze geen blaadje meer van de grond hoeft te halen. Elk opgepakt blad herinnert haar er aan, dat J. er niet meer is.
Dus ik haalde alle klimop aan mijn kant van de schutting weg. Zodat er geen enkel blaadje meer aan haar kant door de kieren kan piepen. Samen keken we in de doorgang tussen de twee schuttingen, want aan mijn kant staat nog een oudere.
Knip, knip…met de snoeischaar haalde ik elk takje, elk blaadje weg…ze werd er wel rustig van, de sfeer van paniek om haar heen verdween, even.
O, dat menselijk brein, dat zoveel afslagen kan nemen… Schoonzusje vertelde over de uitzichtloze situatie van haar ouders. Moeder beginnend dementerend, maar wil daar niks van weten. Vader immobiel, kan nog wat schuifelen met een rollator, moet plasluiers aan, terwijl zijn vrouw almaar dingen herhaalt en vergeet en hem dat verwijt. Een wandeling in een rolstoel, ja, dan herademt hij met een diepe zucht. Hij wil euthanasie en ze waren bij de huisarts. ‘Stel dat u nu drie keer per week een wandeling buiten kunt maken, wilt u het dan ook nog? , vroeg deze.
Deze vraag bleef in de bus almaar in mij spoken. Zó inhumaan is de westerse samenleving, niet in staat om er op een gewone wijze, zonder veel moeite, voor elkaar te zijn. Je kunt geen buren meer vragen, of die misschien een paar keer per week een ommetje willen maken. Te druk, geen tijd, of even oud. Ook P. moest meemaken dat een familielid niet wilde komen voor een eenvoudig klusje van een uurtje. Een vanzelfsprekende, natuurlijke familieband, waar je aandacht hebt voor elkaar, gewoon met elkaar praat en overlegt, lijkt de uitzondering.
Bij de instaphalte waren er ook twee broers, Aziatisch uiterlijk, het zou Chinees kunnen zijn, of Mongools. De ene hielp mij direct met het optillen van de koffer, de bagageruimte in. De andere stond klaar met mijn handbagage, die hij mij aanreikte. Zo’n oudere vrouw; in hun cultuur vast nog iemand waar je respect voor hebt… Zulke gewone menselijke gebaren, die je goed doen.