zaterdag 26 maart 2011

Fuengirola

We hebben het over pakweg 45 jaar geleden. De familie ging naar Toremolinos. Voor het eerst een vliegtuig in, naar een appartementencomplex Bonanza geheten met een groene tuin en tuinlantaarns langs de paden waar je langs kon dwalen, met andersoortig dik vettig gras als in Nederland en palmbomen die ik voor het eerst zag. Er was een groot zwembad waar we alle dagen rond zaten en af en toe daalden we langs een stoffig pad af naar zee. Een lange , hete, hobbelige weg. Hitte, olijfbomen, vijgenbomen. Ergens een ezeltje aan een touw vastgebonden. De kinderen bleven liever bij het zwembad, van het strand daar herinner ik me niks.

Er was wel een ander strand waar we weleens kwamen: wit en uitgestrekt bij een klein vissersdorpje waar enkele witte huizen stonden. Er werden in kuilen in het zand sardientjes geroosterd, heerlijk vond ik ze, het zand was bijna te warm om met blote voeten op te lopen en de afstand naar de zee was zo groot dat je er bijna niet naar toe durfde. Fuengirola. Ik wilde het terug zien, terug naar het verleden, kijken wat het nu geworden was.

In de trein ernaartoe bloeiden de Spaanse margrieten in de berm weelderig, ik zag bloeiende bomen met helgele bolletjes, ik dacht eerst kamille, maar dichterbij gekomen op het einde van de dag leek het blad op die van de olijfboom. Bloeiende olijfbomen? Ik prentte me de herinnering van het vroegere Fuengirola goed in, want ik was wel een beetje voorbereid op verandering. Maar dit sloeg alles!

Er is daar een stad verrezen met een skyline van hoge flatgebouwen langs de hele kilometerslange baai. In het hoogseizoen moet het een lillende vleesmassa van mensen zijn gezien het strand dat geheel was onderverdeeld in parasolrijen die hoorden bij de hotels erachter. Het zal er voortdurend ruiken naar zonnebrandolie en BBQ luchten, want een vleug frituurlucht kwam nu ook regelmatig langs drijven terwijl ik in badpak me in de zon koesterde.

Een lange wandeling langs de zee, die niet kan veranderen gelukkig. Blauw. Middellandse zee, souvenir van mijn dromen, enkel al het woord is als wijn op de tong, zo ging indertijd een liedje dat Moeder drijvend op een luchtbed richting de golven altijd zong. Ik zag, twee keer, kleine vrijplaatsen uitgespaard voor vissersbootjes. Als ik daarop inzoomde dan was het tafereel die alsof een tijdsmachine je terug bracht, naar toen, ooit.

Een man die met een emmer water schept uit zijn bootje naar een ander bootje die op zijn kop lag en een andere man die de flanken schoonmaakt. Een man met een been op zijn bootje met visnetten, witte haren, in gesprek met een ander die op de rand van zijn bootje zat. Daar in dat brein van die mannen, daar zit de hele film van de verandering van Fuengirola. Zij zagen de eerste hijskraan er verschijnen, de eerste hoogbouw.

Moderne archeologie van de stad Fuengirola was in het centrum nog wel te bedrijven: Eerst stond er wellicht een deftig, statig hotel met geel-wit gestreepte markiezen, nu vaal en gedeeltelijk aan flarden, tegen het strand aan. Toen dacht men later: wacht, een gezellige winkelgalerij ervoor, ongeveer de helft zo hoog, zou leuk zijn, en weer later bedacht men een promenade en een heel grote jachthaven met hoge stenen zeeweringen daar weer voor.

Die mannen, bij die bootjes, hoe hebben ze langzaam terrein moeten inleveren, hoezeer hebben ze wellicht een deel van hun ziel aan de duivel verkocht toen ze hun huisje aan het strand met land daarbij verkochten aan een hotelketen? Of zouden ze bruutweg verjaagd zijn door de overheid omdat de vooruitgang nu eenmaal niet te stoppen is? Op die kleine stukjes strand, minuskuul als een filmdecor op een set, is de tijd stilgezet. Aan de zijkant een marktkraam; zouden ze daar nog steeds hun visvangst verkopen, vroeg in de ochtend? Wat is er over vijftien jaar of zo over van deze kleine repen uitgespaard strand? Dan zijn die oude mannen zo ongeveer dood en kunnen de zee niet meer op.

Op het eind van de wandeling ,op het einde van de baai met een zon die onder aan het gaan was, at ik op een hoog stenen terras van een restaurant geroosterde sardientjes. Op de berg tegenover me stond de zwarte stier, de torro van het sherrymerk Osborn, uitgeroepen tot cultureel erfgoed van Spanje. Ze mogen op alle toppen van de bergen blijven staan. Die stier was er 45 jaar geleden ook. De sardientjes smaakten voortreffelijk. Vers, met een halve citroen erbij en grote korrels middellandse zeezout dat in je mond knarsde. Op die goede, oude tijd. Ik buig voor je.