donderdag 16 april 2020

Koning Midas en Goldfinger

Ik dacht aan de Griekse mythe van koning Midas. Hij mag een wens doen en wenst dat alles wat hij aanraakt in goud verandert. Zijn wens wordt vervuld en eerst is hij dolblij: een donkere houten deurpost, zijn mantel, een tafel, ja zelfs een zilveren mengvorm, het verandert allemaal in goud! Maar dan wil hij gaan eten en drinken... het brood en vlees  wordt een kille klomp goud, de wijn een gouden stroop, hij stikt er bijna in, als een hond wil hij met zijn tong een beetje water oplikken: het kan allemaal niet meer.

Mij komt het voor dat de samenleving die helemaal draaide rondom de economie een soort van koning Midas was. Hoe geweldig was het om rijker te worden en te verlangen dat elke onderneming als puur goud werd. Maar nu kan er ineens zoveel niet meer, de economie stort in, elkaar op de meest basale wijze aanraken kan leiden naar een spoor van ziekte en dood, we gaan hongeren en dorsten. ‘Wat heb je aan je miljoenen Piet, als je pissen moet, maar je kan het niet?’, een versje van Toon Hermans. Vervang ‘pissen’ door:  alles-wat-nu-niet-meer-kan en alles-wat-wel-moet. Dat levert contrasten op, ook in de persoonlijke sfeer:  aan de ene kant eenzame ouderen en aan de andere kant gezinnen die zo dicht op elkaar moeten leven nu, zonder veel uitwijkmogelijkheid, partners die voelen hoe eenzaam ze eigenlijk zijn bij elkaar...

Wat opvalt in de mythe is dat het de God Dionysus is, aan wie Midas het vraagt, de God van de wijn, van de ongeremdheid, degene die je in vervoering kan brengen.  Midas gaat naar hem terug om zijn wens ongedaan te maken, maar die kan dat niet. Die verwijst hem naar een brede rivier de Paktalos, nog een dag reizen, waarin hij zich geheel moet onderdompelen, alleen dat kan hem genezen. In Griekse Mythen vertelt Imme Drost heel beeldend: 'Eindelijk zag hij na lange ellendige uren het water. Lopen ging niet meer, hij rolde over de harde grond van de wagen tot aan de oever en liet zich toen vallen in de rivier die zich boven hem sloot. Hij zonk als een standbeeld stijf van het goud naar de bodem. Maar in de Paktolos werden wol en linnen weer zacht. Midas merkte dat hij weer kon drinken. Zo, als wanneer in de winter een eend van het ijs in een wak duikt, kop naar beneden, staart in de hoogte- hij schudt zich, hij snatert, steeds opnieuw gaat hij onder want hij heeft eindelijk water.'

Hoe raakt de economie af van zijn goudkoorts waar het nog steeds in bevangen is? Hoe raken wij weer in een element waarin ijs weer water wordt? Volgens de mythe moeten we ons geheel laten onderdompelen. Als je je stijf begint te voelen als een standbeeld, je een gevoel van eigen huid en tastzin verliest, doe iets geheel anders dan tevoren, toen je dacht dat je gelukkig zou zijn als elke aanraking in goud veranderd... laat je vallen  in de rivier en je zult weer het zachte wol en linnen voelen. Misschien moet je wel totaal anders gaan handelen dan je tevoren deed.

In Trouw staat een dagboek van een moeder wier hele gezin Corona heeft en die als een van de eersten in Nederland geheel in quarantaine gingen. Daar ontdekt ze dat ze haar eigen kinderen helemaal niet zo leuk vindt. Ze zijn verwend, zoiets als kleine Midasjes, alleen bezig met hun eigen gerief. Ze besluit tot een heropvoeding, nu het nog niet te laat is. Dat is ook: niet meer varen op de automatische piloot, maar het radicaal anders gaan doen. In zekere zin wordt een ieder nu uitgedaagd om fris naar deze nieuwe situatie te kijken, want niemand wil verstijven als een standbeeld.

Het goud van Midas vaarwel zeggen... ik dacht aan de James Bondfilm Goldfinger. die heb ik als eerste Bondfilm in de bioscoop gezien en ik was meteen fan van dat beeld: dat hij zijn vijanden doodde door ze helemaal met goud onder te  spuiten: verstikking omdat gewoon ademen niet meer mogelijk is. Van buiten ziet een bijna naakt vrouwenlichaam van goud er prachtig uit, maar ondertussen, dood dus van binnen. Ik dacht aan het gelijknamige liedje van de film en op YouTube zie ik het Shirley Bassey héėl smeuïg zingen in een live-concert in de Royal Albert Hall. Zó dus: je eigen huid voelen en af en toe een kus op je eigen schouder.