De afgelopen twee dagen herlas ik Het complot tegen Amerika van Philip Roth. Ik kwam bij hem uit omdat ik mij kon herinneren dat hij een boek heeft geschreven over een pandemie van polio, dat zich afspeelt in de vijftiger jaren van de vorige eeuw. Er was een hoofdpersoon die zich zijn leven lang schuldig heeft gevoeld dat hij een sportwedstrijd door had laten gaan in een buitengebied van de stad waar al polio was geconstateerd en zo een jongen heeft besmet. Dat blijkt het boek Nemesis te zijn.
Toen ik eenmaal weer was begonnen in Het Complot tegen Amerika kon ik niet meer stoppen. Natuurlijk ook omdat Roth zo goed schrijft. Maar het zit ook in het thema: hij vertelt over een alternatief Amerika, waar in 1940 niet Roosevelt voor de derde keer president wordt, (volgens het boek, in het écht stierf Roosenvelt aan een beroerte en volgde Truman hem op) maar de vliegenier Charles H. Lindbergh die goede vrienden was met Hitler (in het echt was dit zo). Amerika wordt gedrogeerd met anti-semitistische maatregelen en dat beleef je mee met een familie in Newark en door de ogen van een achtjarig jongetje dat ook Philip Roth heet.
Het is ook een parodie op de gekte in Amerika die nu ook zo dichtbij is met een president die in zijn wekelijkse persconferentie suggereert dat je bleekmiddel en schoonmaakmiddel kunt inzetten tegen Corona... En dan zie je op tv de virologe met samengeknepen knieën en laaghangend hoofd erbij zitten. Ook prikkelt het boek je gevoel dat we nu met zijn allen in een soort van alternatieve werkelijkheid zitten. Iedereen had nu iets anders gedaan, als er geen Corona was, alle plannen in duigen en dat grijpt ook in op wie een ieder dacht te zijn.
Dan ben ik altijd ook wel weer toe aan een tegengeluid: hoe is het om je niet te laten bevangen door de omstandigheden om je heen? Hoe kun je toch een gevoel van autonomie en vrijheid ervaren in een omgeving die je gevangen houdt? Dat is ook altijd een reiken naar verder dan je eigen horizon, een horizon die ook altijd wijkt bij elke stap die je zet.
Ik kwam weer bij Rilke uit. De 'Hem' in het citaat is God, waarvan hij eerder in dezelfde brief aan Kappus op 23 december 1903 zegt: 'Waarom denkt U niet dat hij degene is die komen zal, die al in der eeuwigheid komende is, de toekomstige, de lang verbeide vrucht aan een boom waarvan wij de bladeren zijn? Het is dus vlak voor Kerstmis, het feest van de geboorte, een wijze waarop je ook in het leven zelf kunt staan: je bent niet van je omstandigheden afhankelijk, je wordt zelf geboren, elk moment opnieuw...
In Rilkes woorden: 'Zoals de bijen honing vergaren, zo halen wij overal het zoetste uit en maken Hem. Met het geringe zelfs, met het onbeduidende (als het maar uit liefde gebeurd) beginnen wij; met het werk en het rusten erna, met een zwijgen of met een kleine eenzame vreugde, met alles wat wij alleen, zonder deelgenoten en volgelingen doen, beginnen we aan Hem, die wij niet zullen meemaken, evenmin als onze voorouders ons konden meemaken. En toch zijn zij in ons, die reeds lang gestorvenen, als aanleg, als last op ons levenslot, als bloed dat ruist en als gebaar dat opstijgt uit de diepten van de tijd.'
In Rilkes woorden: 'Zoals de bijen honing vergaren, zo halen wij overal het zoetste uit en maken Hem. Met het geringe zelfs, met het onbeduidende (als het maar uit liefde gebeurd) beginnen wij; met het werk en het rusten erna, met een zwijgen of met een kleine eenzame vreugde, met alles wat wij alleen, zonder deelgenoten en volgelingen doen, beginnen we aan Hem, die wij niet zullen meemaken, evenmin als onze voorouders ons konden meemaken. En toch zijn zij in ons, die reeds lang gestorvenen, als aanleg, als last op ons levenslot, als bloed dat ruist en als gebaar dat opstijgt uit de diepten van de tijd.'