Het zijn wel rare tijden... De Krakatau in Indonesië is uitgebarsten, orkanen in Mississippi, en nu weer een sprinkhanenplaag in Oost-Afrika, een zwerm van de grootte van de provincie Flevopolder. Dan een president van Amerika die zonder decorum glashard ontkent dat hij alle waarschuwing over het Corona-virus in de wind geeft geslagen en kranten en een journalist voor ‘fake’ uitmaakt en dat alles in een wereld vol uitgestorven straten en weinig mensen buiten.
Als ik de bemanning was van het starship Enterprise en ik zou via een kromming in de tijd ofzo weer op aarde kunnen landen dan zou ik denken dat er iets verkeerds is gegaan en ik op een soort van nep-aarde terecht was gekomen. Het allereerste seizoen van Star Trek is nu ook op Netflix te bekijken, leuk, het is een serie die ik vroeger ook al graag zag. Elke aflevering stelde toen ook een vraag of plaatste je voor een dilemma, waar ik dan langer mee bezig was, Toen... lang geleden toen er nog zo weinig kijkvoer was die jouw aandacht verstrooid maakt.
Ik keek naar afl. 25: This side of Paradise. Die is gemaakt in 1966 en wat me nu meteen opvalt is de inklap-mobiel waarmee de bemanning met elkaar praat en contact houdt met het ruimteschip, dat is toch maar gewoon zo verzonnen toen en veel later werkelijkheid geworden. Nu zijn ze beland op een planeet waar de mensen die er eerder geland zijn, allemaal dood moesten zijn door een virus ofzo, maar tot hun verbazing leven ze allemaal nog en zijn ze gezonder dan kan: in de medische gegevens zou de aanvoerder geen blindedarm meer hebben, maar die heeft hij nog. Alle mensen zijn er heel vredelievend en passief geworden, ze willen er ook blijven want ze zijn gelukkig met elkaar.
Het lijkt een landelijk leven, maar er blijken geen dieren meer te zijn. De mensen zijn vegetariër geworden en verbouwen wat groenten, maar dat is wel erg weinig voor wat ze nodig zouden hebben. Wat is er aan de hand? Er blijkt een soort bloem te groeien, Lotusachtig en die sproeit sporen in het gezicht en vanaf dat moment verander je, je voelt je gelukzalig. Spock de rationele Vulcanieër zonder emotie wordt er het eerst door geraakt. Op de planeet is een vrouw die zes jaar tevoren op aarde verliefd op hem was, Spock voelde ook wel wat, maar uit de aard van zijn wezen wat anders, zodat een relatie niet mogelijk was.
Maar nu, besmet door de sporen voelt hij alles voor haar, ‘je bent nu één van ons geworden’ zegt ze, hij gaat dollen, klimt in bomen en de opdracht van Kirk door zijn mobieltje om zich te melden, zal hem een worst wezen. Uiteindelijk wordt iedereen besmet, ook De Enterprise zelf, de sporen hebben zich door het ventilatiesysteem verspreid en iedereen wil op deze planeet gaan wonen, het ruimteschip raakt leeg, waarom zou je nog iets anders willen, het paradijs is aangebroken, ze zijn allemaal één met elkaar, voelen zich perfect in orde, wat wil een mens nog meer?
Alleen Kirk wordt aanvankelijk niet besmet, hoe kan hij immuun zijn? Hij voelt zich dodelijk alleen en kan geen kant op, want hij heeft de anderen nodig om verder te kunnen. Dan wordt hij ook besmet, hij pakt zijn spullen om ook naar de planeet te verhuizen, maar dan wordt hij bevangen door een sterke emotie door een vlag van de aarde die hij wil inpakken en hij ontwaakt. Daarmee weet hij de uitweg: hij moet sterke emoties opwekken: als hij Spock kwaad kan maken, dan wordt deze ook wakker, wel met gevaar voor eigen leven, want Spock zou hem ook kunnen vernietigen, dan.
Het komt natuurlijk goed, iedereen wordt weer wakker, ze vertrekken allemaal weer van deze planeet en de bemanning die er eerder geland was heeft als bonus dat zij in een perfecte conditie zijn: de gevolgen van deze bloem wier sporen een ieder vitaliseert en vredelievend maakt. Maar is dat nou helemaal wel het allerbeste wat je kan overkomen? Met zijn allen één zijn in volkomen harmonie, is dat niet veel mooier? Kirk zegt dat het nou eenmaal bij mensen hoort om te willen streven, zoeken verlangen... maar hoe zit dat dan met Spock die geen gevoelens kent? ‘Ik weet het niet’, zegt deze, ‘ik weet alleen dat ik er voor het eerst echt gelukkig was.’
Zo’n dilemma is toch ook ergens een onderliggend thema dat in het leven zelf besloten ligt: wil je een soort eeuwig Nu creëren, vol vrede en alle goeds, waar tijd en omstandigheden geen vat hebben op het geluk en de rust en harmonie die daar te vinden is, een verlangen dat ook in alle religie een prominente plaats heeft gekregen? Of laat je je meeslepen in de wilde wateren van het woeste leven? Waar focus je je op, wat is uiteindelijk je redding? Hoe houdt je het uit bij een smeulende berg, de harde winden van een orkaan, in een plaag van sprinkhanen; wanneer de wereld donker wordt en een virus je in een lockdown plaatst? Om te overleven is meer nodig dan wat het lichaam nodig heeft.