Gisteren las ik in mijn tuin in de lentezon in De Pest van Albert Camus. De stad Oran wordt geteisterd door een ziekte, het eerste verschijnsel is dat er overal dode ratten liggen , dan krijgen er meerdere mensen koorts en sterven. Het duurt even voordat men het echt ‘de pest’ wilt noemen en vervolgens de stad wordt afgesloten van de buitenwereld. Dan beschrijft de verteller hoe het de mensen daar vergaat van de lente wanneer alles begint tot diep in de herfst: zover ben ik nu.
De herkenbaarheid met de Corona-tijd is evident. Toch zijn er enige grote verschillen: er bestond toen nog geen internet en dat betekent dat er geliefden en familie ineens van elkaar gescheiden worden en deze niet met elkaar kunnen communiceren en dus niet weten hoe het met elkaar gaat. Gelukkig, dat hoeft ons niet te overkomen... Dan gaat het sociale leven in Oran zelf gewoon door en dat levert soms excessen op van mensen die zich te buiten gaan, maar gaandeweg wordt de sfeer onderling steeds ijler en onsubstantieler. Waarover kun je nog praten als er alleen naar doden om je heen vallen en niemand weet hoe het gaat met de dierbaren buiten de stad? Gelukkig... kun je nu denken: de hele wereld zit nu in hetzelfde schuitje, iedereen moet zoveel mogelijk thuis blijven en wéér is er het geluk van alle moderne communicatiemiddelen.
Het boek voelt wel als heel nabij aan: uitgebreid wordt de groeiende vermoeidheid van de dokters, beschreven, hoe zij met hart en ziel hun werk doen maar vaak niks anders kunnen doen dan kijken, diagnoses stellen en het opgeven... Desondanks gaat men dóór en alhoewel er in de omgeving ook verwijten komen over hun gevoelloosheid, zij weten zelf wel dat ze in een overlevingsmodus staan om hun werk te kunnen blijven doen.
Het boek is bewust optimistisch in de zin dat de verteller zegt dat hij wil laten zien dat in deze vreselijke omstandigheden het beste uit de mens tevoorschijn komt en het een gelegenheid is om boven zichzelf uit te stijgen. Dat is Albert Camus en zijn vitalisme. In mijn studententijd was het in om adept van Sartre te zijn met zijn veel donkerder wereldbeeld, maar ik had een docent bij massacommunicatie, toen een helemaal nieuw vak dat voor het eerst gegeven werd, en die hamerde erop dat Sartre de duivel was en Camus was God: de denkwijze van de laatste zou de wereld verder helpen, die maakt ons tot Goden en lokt ons naar onbegrensde mogelijkheden, terwijl Sartre ons gevangen zou houden in een wereldbeeld dat ons klein zou houden...
Dát maakt dit boek dus profetisch en het is in 1947 geschreven, vlak na de gruwelen van de tweede Wereldoorlog... Het fileert ons gedrag van nu. Want waar staan wij in het verhaal? Ik denk nog steeds in het prille begin: er is de neiging om nog te willen ontsnappen aan ons lot van nu: de drukte van dit weekend lijkt op de beschrijving van Camus hoe mensen in het begin toch nog proberen om hun afgesloten stad in en uit te komen. Daarbij staan we, gelukkig, ook al midden in het besef dat deze situatie ook het beste uit mensen kan halen en dat hiermee, als het straks over is, we een ander tijdperk in kunnen gaan...
Ik wil vooral de beginfase serieus nemen. Er is een nog duidelijker boodschap gekomen: tot 1 juni moet er aan sociale onthouding gedaan worden. In een bijna achteloze zin wordt er bijna twee maanden toegevoegd aan de noodzaak van de sociale onthouding. Er wordt op de persconferentie gevraagd: kun je thuis dan wel een verjaardagsfeestje geven? Met enige humor is het antwoord: als ieder, elk, 1,5 meter van elkaar gaat zitten en je huis is daar groot genoeg voor, dan wel. In de praktijk komt het er dus meestal op neer dat er maximaal drie bezoekers in je huis kunnen komen. Nou, dan kan ėén bezoeker natuurlijk helemaal wel, zou je dan kunnen denken...
Maar ik hoor toch iets anders. Die 1,5 meter is ingesteld om het leefbaar te houden en de maatschappij draaiende te houden. Dat we de supermarkt in kunnen, er tv-progamma’s kunnen worden gemaakt, we dingen aan elkaar kunnen geven met toch een beetje menselijk contact...balkonconcerten kunnen organiseren, met een hoogwerker je oma die tachtig wordt van buiten toezingen, een blokje om wandelen. Maar eronder is de eigenlijke boodschap: blijf weg van elkaar, wij weten nog zo weinig over het virus, maar wél al dat het zo besmettelijk is dat het gedrag van dit weekend op markten en stranden en parken zéker nieuwe besmettingen zal gaan geven die over tien dagen zichtbaar worden. Dus moeten we de naïviteit van mensen aan banden leggen door strenge boetes op te gaan leggen en burgemeesters de bevoegdheid geven om gebieden af te kunnen zetten.
Ik denk dat het minstens de komende weken erg van belang is om die heel bittere pil te slikken: vermijdt als je dat kan, elk menselijk contact en blijf thuis. Ga niet uit dat 1,5 meter het criterium is voor een ontmoeting, draai het om en bevraag je zelf: is het echt nodig om die andere nu te zien? ... Ik denk dat we nu moeten bouwen aan die vermaarde groeps-immuniteit, maar dat deze nu volstrekt nog niet aan de orde is...Ook ik heb de neiging om stiekem te denken: 'Ja, maar...het kan toch geen kwaad als ik...’ Dat dachten al die mensen die het afgelopen weekend het strand, het park of een markt bezochten, ook. ... Maar we zijn niet alleen, we zijn met velen. Nederland kiest niet voor een totale lockdown en daar ben ik blij om. Vooralsnog is het eigen kleine kiezelsteentje dat ik bijdraag nu mijn keuze om niemand live te ontmoeten, ik onthoud mij van het sociale... hoe moeilijk ik dat ook vind.