Wat een dagje! Ik ging vroeg op pad naar Payangan om te ‘winkelen’ voor wat souvenirs, zoals dat een westerse toerist betaamt. Alhoewel er ook een mooi Indonesisch woord voor is olèh-olèh. Als kind vond ik dat naar ‘lekker-lekker’ klinken. Ik had mijn zinnen gezet op een bamboe windgong voor onder mijn afdakje, die ik eerder had gezien, maar het winkeltje, eentje met een westers uiterlijk, ligt vlak voordat je de hoofdstraat bereikt en om er niet mee te hoeven te sjouwen, dacht ik om het op de terugweg te kopen, maar toen zat het dicht, dus geen windgong.
Wel een kilo mangistan en een kilo van een andere vrucht gekocht, die ik niet ken, de vorm van een mango, maar de substantie is crème-kleurig wit en salaks, het geschubde slangenfruit. Om hier op te eten, maar misschien gaan er toch een paar mee naar huis... het was zo’n aardige oude verkoopster en ik wist niet hoe ik ‘doe naar een halve kilo’ moest zeggen. Het eerste echte souvenir werd een donkergroene kabaya van gaatjesstof, zoveel gedragen hier... Het tweede werd een grote vierkante ‘dienblad-mand’ omdat ik hier heb gezien hoe die dagelijks gebruikt wordt om alle offerschaaltjes mee te vervoeren of ze erop te maken. Het derde werden drie pakjes kretek-sigaretten, ik had thuis nog ėén sigaret over, nog uit een pakje dat vader mij heel lang geleden gegeven heeft, zo zelden zal ik er eens eentje gaan roken.
Toen ging ik aan de hoofdstraat zitten, gewoon maar rondkijken. Waar wacht die groep jonge mensen op in gele sarong en wit bovenstuk en witte band? En kwamen open vrachtauto’s in een optocht voorbij vol mannen in dezelfde tempelkleding, richting de bergen, wat zou er nu weer te doen zijn? Wat is er toch veel sociale activiteit: ook hier liépen kinderen in kleding van de padvinderij, zoals de school bij Keliki Kawan nu omgetoverd was tot akela-hol, het schoolpleintje was vol welpen.
Ik ging weer babi guling eten bij een paar heel vriendelijke vrouwen, het varken werd aan het spit bij eentje thuisbereid. Terwijl ik at kwam haar dochtertje die haar een eetbak overhandigde. Ze zag mij kijken: het was bubur, rijstenpap, met groenten en tempeh. ‘Wil je proeven?’ vroeg ze en ze schepte een aanzienlijke deel op mijn bordje. En toen ik zei dat ik de Balinese bloedworst zo lekker vond, gaf ze me zó weer een stuk, dat naast de laatste resten van het varken lag. Toen bleek dat ik single was en geen kinderen had, vroeg ze snel hoeveel broers en zussen ik dan had en toen ik vertrok zei ze: Hier wil je mijn dochtertje mee naar huis nemen? Het dochtertje lachte verlegen naar me. Het was een mild en troostend grapje, heel apart om te ondergaan...
Op weg naar huis kwamen vlak na de laatste berg weer een heel aantal jongens en jongemannen mij in feestkleding tegemoet gewandeld. Mooie sarongs, witte bovenkleding, witte hoofdband, sommigen met een houten kris om hun middel. Gingen die nu naar het feest in Payangan, was dat een uitloper van die stoet in de ochtend, of liepen ze ergens vandaan? En er bleven over de weg er steeds meer te komen, een gestage stroom. Ik besloot ze tegemoet te lopen en niet de afslag te nemen in de groene stille oase en wat ik toen zag had ik helemaal niet verwacht.
Ik kwam uit bij tempel Hyang Api de tempel van de hanengevechten en daar krioelde het van de mannen en jongens, zeker zoveel als de eerste dag van het feest van de hanengevechten, ik denk dat alle mannen die vijf dagen lang mee hebben gedaan, er waren... en dan erbij hun jongenskroost. Allemaal in tempel-feestkleding. Er zat een gamelanorkest in het voorste paviljoen, het terrein waar de hanengevechten hadden plaatsgevonden en toen ik aankwam kon ik van buiten, net over de muren kijkend, dat er een Barong uit het binnenste gedeelte van de tempel kwam, begeleid met vele parasols. Het orkest verhief zich en liep als eersten de tempelpoort uit, achter een grote gong aan en daarna kwam Barong de tempel uit en waar hij voorbijliep gingen de mannen hurken. Zoveel mannen en jongens! Een heel klein gedeelte sloot zich aan bij de processie die richting bos ging. Velen bleven waar ze waren, velen pakten hun scooters gingen weer, degenen die ik onderweg had gezien waren dus ook huiswaarts keerders.
Maar ik had wel meermaals een stem door de microfoon Keliki Kawan horen zeggen...zou de processie dan uiteindelijk middels een grote lus, door Keliki Kawan komen? In feite hoefde ik de offerschalen die voor de ingangen van de familiecomplexen maar te volgen, als het omgekeerde spoor dat Klein Duimpje met broodkruimels uitzet om weer thuis te kunnen komen,daar zou de Barong langs komen. Maar ergens raakte ik toch het spoor bijster. Dan maar naar huis.
Hier aangekomen zag ik de overbuurvrouw een offerschaal op een tafeltje aan de kant van de weg zetten en binnen legde ook de moeder van Koko haar laatste hand aan een offerschaal en iedereen hier was in feestelijke tempelkleding, ook de kleine Eiko. Maar niet de vader van Koko en Koko zelf was er ook niet... Ze zijn de minst ‘gelovigen’. De oom die eerder met een bloedende haan was thuisgekomen was wel in feestkledij. Ik had mij net gedoucht en toen hoorde ik al trommels en de gamelanmuziek, een te korte tijd om mezelf in tempelkleding te hijzen, dus ik snelde naar beneden in mijn westerse kloffie. De moeder van Koko zei duduk disini! Achter de poort dus gaan zitten, niet aan de kant van de weg, het is kennelijk een feest van de mannen, al liepen er in het staartje ook enkele vrouwen.
Zoveel feesten, zoveel mensen op de been, zoveel vanzelfsprekendheid om in groepen met elkaar op te trekken en dicht tegen elkaar bijeen te zitten, de sfeer is gezellig en ontspannen en geanimeerd. In een flits zie ik de stijfheid van kerkbezoek, allemaal in het gelid in de banken... veel liever maak ik Barong en Bali mee.