Ik kan de dagen alweer tellen dat ik weer naar huis ga... Ik ben nu eenmaal een sentimentele donder, dus nu ontstaat er al het gevoel: nog even heel intensief alles in me opnemen, want zometeen is deze hele wereld waarin ik me nu bevind weer héél ver weg. Zoals mijn nieuwbouwwijk dat nu ook voor mij is. Met bijna bevreemding zie ik het fietspad voor me, achter mijn huis, de wijken met de rijtjeshuizen en de autootjes voor de deur, en stoplichten enzo. En een winkelcentrum vol spullen, al die goederen en al die mensen die hun tijd besteden om deze te gaan kopen...
Dus ik luisterde naar het gekeuvel van familieleden onder me. Balinezen worden van jongs af aan getraind om in harmonie met elkaar te leven. Ik heb in deze hele maand geen enkele keer spanning of een onvertogen woord gehoord. Er hangt een soort gemak, alsof het allemaal vanzelf gaat. Gisteren vroeg familie van Koko, die een soort beheerder is van het restaurantje en drie kamers voor toeristen, zijn baas is een Nederlander die hier al meer dan dertig jaar woont in het huis erachter, getrouwd met iemand uit Keliki Kawan, hoeveel dagen ik nog had. Vijf dus. ‘Nederland lijkt me wel een mooi land.’ 'Er is veel stress’, zei ik. ‘Dát kennen wij hier niet’, zei hij lachend.
Ik ging wat wandelen; mijn eigen vorm van ceremonie. Misschien naar Payangan, maar niet als verplicht doel. Heerlijk al het tropische groen, de rust en de stilte, alleen het geluid van water overal, in vochtige kaswarmte. Weet je wat, in plaats van rechts, de berg op en af, maar eens rechtdoor. Ik daalde ergens langs heel veel trappen af, richting het geluid van een watervalletje en ik zag boven in de verte de weg naar Payangan liggen. En natuurlijk weer offerplaatsen en ineens veel beestjes om mij heen, toen ik even met mijn voeten in het water zat: een soort van duizendpoot naast me en daaromheen krioelde het ineens van miertjes. Even rustig zitten, was dus niet de bedoeling.
Ik klom weer omhoog en vervolgde mijn weg, langs ommuurde binnenplaatsen, waar de rieten tempeldaken bovenuit staken. Ze zeggen dat Bali het land is van de 10.000 tempels, maar als je alle familietempels ook telt, dan moeten het er véél meer zijn... Na dik drie weken kom ik er dus achter dat op het einde van de straat, waarvan ik dacht dat deze doodlopend was, eindigend in villa’s voor toeristen, er ook een dorpstempel is, die tegen de rijstvelden aanligt. Je moet daarvoor nu schuifelen langs de muur van de villa’s. Twee dagen geleden kwam ik terug van een wandelingetje, komen er allemaal vrouwen naar boven gelopen met offerschalen op hun hoofd... Hoe kan dat nou?! We komen van een ceremonie, zegt de buurvrouw van Koko, maar nu is die voorbij. Nou,wat jammer! is het eerst wat ik denk, daar had ik wel bij willen zijn. Om vervolgens mezelf te betrappen dat ik ook zo’n hebberige westerse toerist ben: waarom wil ik alles per se zien? Alsof men hier daarop staat te wachten, vreemde ogen die mee kijken...
Het gaat hier almaar door, ceremonie na ceremonie. Naast koken is men hier ook altijd bezig met het maken van iets, voor een ceremonie. 's Avonds hoor ik vaak trommelgeroffel of gamelanklanken in de verte. ‘Ach, ja, dat was weer een ceremonie’, zei Koko wat verveeld tegen me... 'Hier, wil je wat fruit?’ Hij ziet het belang er niet zo van in. Ik heb hem tot nu toe één keertje een groet met de handen naar boven zien maken, voor de poort van de familetempel. Winkelen lijkt in het Westen wel een soort van ceremonie.