‘Als je babi guling’ wil eten’, zei de vader van Koko, ‘dan moet je naar Payangan gaan. Maar voor drie uur in de middag, want daarna is het voorbij.’ Dus gisteren ging ik op pad. Het was 12u, en het zou dik drie kilometer wandelen zijn, dus dat moest te doen zijn. Het bleek anderhalve berg op en af. Heel stijl klimmen en dalen op haarspeldbochten door tropisch regenwoud, zou het heten, als het oppervlakte veel groter was. Het deed me denken aan met de bus door Sumatra, die eindeloos klom en daalde met woeste rivieren onder je.
Hier was er ook een mogelijkheid om via steile trappen naar beneden te dalen, ik vermoed dat daar onder een waterval is. Heel veel gebruikte satéstokjes op de grond en wat rotzooi wijzen erop dat het wellicht ook een picknickplek is. Maar ik ging het niet verder onderzoeken, ik wilde wel op tijd in Payangan aankomen en vond het ook wel een wat te steile afdaling. Op de stenen reling van een brug lagen heel veel offerbakjes. Ik kon me goed voorstellen dat de natuur je hier uitnodigt om te gaan offeren. Water is hier heilig, het verborgen hard stromend water daaronder lijkt te roepen....
Payangan bleek op de top van de tweede berg, een aardig kleine plaats met een doorgaande straat met aan weerszijden allemaal winkels aaneengesloten en ook eettentjes, een politiepost en een grote overdekte markthal met een verdieping en eromheen en buiten erachter, ook allemaal kraampjes. Maar de markt was allang voorbij, de laatste resten werden schoongeveegd op een keiig heel hobbelend pad, afdalend vanaf de hoofdstraat. Aan de voorkant het eetmarktje en ja hoor, daar zag ik de Babi guling, rood-bruin met een knapperige korst van kop tot staart liggen op een grote schaal.Het leek mij geen speenvarken, dat hier gegrild was, maar een jong volwassen beest.
Toen het puntje bij paaltje kwam twijfelde ik wel even: eten op een markt en niet voor je neus vers bereid... stel dat ik er ziek van zou worden? Maar het was een een bekende plek voor babi guling, had de vader van Koko verteld, hij kwam er ook en een vrouw met een petje op vroeg of ik wilde makan-makan, eten dus. Ik vroeg hoe duur het was: berapa? Ze ging in overleg met twee andere vrouwen en dan weet je al dat er een speciale andere prijs uitkomt. 30.000 rupiah en dat is ongeveer 2.50 euri. De vader van Koko betaalt 20.000 rupiah, bleek later.
Wat ik kreeg was een heerlijk bord rijst met zoete knapperige brokjes, een stukje bloedworst, groenten en bovenop stukjes varkensvlees en vierkante stukjes van de krokante huid. Ze schepte het met haar handen uit de diverse kommen... oei... Even later maakte ze voor zichzelf ook zo’n bordje. Nou, het zou wel goed zitten, hoopte ik. Vannacht was mijn buik iets onrustiger dan anders, maar het is oké. Die gang berg-op-en-af wil ik nog eens maken en dan vroeg in de ochtend zodat ik de markt nog kan meemaken.
Op de terugweg, na de steile bergen, kwam ik op een ander pad dan de hoofdstraat. Hier de ervaring dat je helemaal door het groen wordt opgeslokt, vruchtbaar groen, ik kwam langs een vrachtautootje waar drie mensen kokosnoten aan het inladen waren, al in de de verte hoorde ik eerst het ketsen van de kokosnoten op elkaar. De ene pakte van de al eerder geoogste kokosnoten er eentje van de grond, gooide dit naar een tweede, die weer naar de derde die het omhoog het vrachtwagentje in gooide, dit in een gestaag ritme.
Een scooter was me al gepasseerd van een ouder echtpaar in tempelkleding, te zien aan de tempelsjaal bij de vrouw en de meestal witte band op het hoofd van de man, vaker met een geel-witte sarong aan. Waar zouden die naar toe gaan? Ik kwam ze weer tegen: een offerplaats in het bos, de man was bezig met de aankleding van het altaartje, de vrouw haalde de offerbakjes uit haar mand. Niet alleen het water en de rivier, ook het bos en de berg nodigt uit tot een samen zijn van hemel en aarde.