S’avonds was er weer muziek. Er zat een heel orkest; The American Symphony Orchestra en het was afgeladen vol. Ik was precies op tijd en ging vooraan op de grond zitten op mijn sjaal. Meteen gaan picknicken want in het museum had ik de hele dag niet gegeten, geabsorbeerd door wat ik zag.
Een dans van een zwarte vrouwelijke componist die lang niet bekend was door de segregatie, vertelde de dirigent, die elke keer een korte introductie deed, heel educatief. Zij had het advies ter harte genomen, dat muziek niet Europees moest klinken, maar ‘eigen’ Amerikaans: waar de ervaring van slavernij en de wil van de immigrant een eigen klankkleur zou geven. Muziek spreekt altijd de waarheid zei hij als tussenopmerking; als alle politici verplicht werden om te zingen, zou er nooit meer gelogen worden. Er ging een bevestiging door het publiek op het grasveld; yeah! en wat handengeklap; applaus.
Er was muziek uit de film Psycho. De dirigent zei dat we geneigd zijn om hardere muziek met horror en angst te associëren, maar dat juist de broedende zachte muziek veel efficiënter is.
Ik kon het niet nalaten om toch de steekscène onder de douche vast te leggen. Ook verassend hoeveel beelden uit de film zelf zich visualiseren in je hoofd.
Tot slot muziek van Leonard Bernstein, die in de film Maestro gebruikt is; die warme hartstochtelijke dynamiek.
Het geheel duurde maar anderhalf uur en was om 7pm begonnen. Daarna worden meteen alle stoeltjes opgeruimd. Ik deed nog een rondje park. Er werd gepingpongd en er was jeu de boule. Ik begin iets van het New Yorkers levensritme aan te voelen: het bleef geanimeerd in het park, maar rond 10 pm was het een stuk rustiger. In de metro is het rond kwart over tien op haar drukst: iedereen gaat dan huiswaarts.